ECLI:NL:RBDHA:2021:7401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
20/3577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op basis van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische zorg en mantelzorg in Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Marokkaanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke was afgewezen in het primaire besluit van 17 maart 2020. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd in het bestreden besluit van 28 april 2020 ongegrond verklaard. Eiser stelde dat uitzetting naar Marokko zou leiden tot een medische noodsituatie, omdat hij afhankelijk was van mantelzorg die niet toegankelijk zou zijn in Marokko. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet had aangetoond dat de noodzakelijke zorg in Marokko niet beschikbaar of toegankelijk was. De rechtbank oordeelde dat het Bureau Medische Advisering (BMA) een zorgvuldig en inzichtelijk advies had gegeven, waar verweerder op mocht vertrouwen. Eiser had geen contra-expertise overgelegd en zijn argumenten over de toegankelijkheid van zorg in Marokko werden niet overtuigend bevonden. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat er een schending van artikel 3 van het EVRM zou plaatsvinden, en dat verweerder terecht had afgezien van het horen in bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3577

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.J. Driessen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

In het besluit van 17 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
In het besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden per Skypeverbinding op 18 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1970 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 3 december 2019 gevraagd om toepassing van artikel 64 van de Vw. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft een advies uitgebracht.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de noodzakelijke medische behandeling in Marokko aanwezig is. Er bestaat geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM [1] . Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de benodigde medische behandeling in Marokko niet beschikbaar of toegankelijk is voor hem. Daarin is hij volgens verweerder niet geslaagd.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Bij uitzetting naar Marokko zal een medische noodsituatie ontstaan met fatale gevolgen. De verbreking van de huidige mantelzorgsituatie zal eiser grote psychische schade toebrengen en leiden tot een medische noodsituatie. Mantelzorg in Marokko is voor eiser niet toegankelijk omdat hij over onvoldoende financiële middelen beschikt. De medische situatie van eiser is verslechterd en verweerder heeft daar onvoldoende onderzoek naar verricht. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Tot slot heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar.
4. De beroepsgronden hebben voor verweerder niet tot een ander oordeel geleid. Eiser heeft niet aangetoond dat de mantelzorg alleen door zijn (in Nederland wonende) broer kan worden uitgevoerd, noch dat zorg in Marokko voor hem feitelijk niet toegankelijk is.
Wat zijn de regels?
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies. [2] Verder volgt uit rechtspraak van de Afdeling [3] dat verweerder, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ervan moet vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Eiser kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Verder kan hij met stukken van zijn behandelaars de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA-advies aan de orde stellen dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het BMA-advies van 5 december 2019 en het aanvullend BMA-advies van 9 januari 2020 – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig – en naar inhoud – inzichtelijk en concludent zijn en derhalve aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd mochten worden. Daartoe acht de rechtbank van belang dat het BMA bij het opstellen van de adviezen gebruik heeft gemaakt van de beschikbare medische informatie omtrent eiser.
Uit het BMA-advies van 9 januari 2020 volgt geen wezenlijk ander beeld van de medische situatie van eiser, dan uit het eerdere BMA-advies. Eiser heeft geen contra-expertise overgelegd waarmee hij de inhoudelijke juistheid van de BMA-adviezen betwist. Ook heeft hij geen concrete aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel aan de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van de BMA-adviezen. De verklaring van de huisarts over de gezondheid van eisers broer zegt niets over de medische situatie van eiser. De in beroep overgelegde verklaring van eisers psycholoog leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit die verklaring blijkt niet dat de medische situatie van eiser is verslechterd.
7. De rechtbank stelt vast dat uit het BMA-advies blijkt dat zorg, zoals gegeven bij mantelzorg, aanwezig is in Marokko. Eiser heeft dit niet betwist. Niet is gebleken dat zorg, zoals gegeven bij mantelzorg, niet door een professionele (thuis)zorginstelling kan worden verricht. Uit de door eiser overgelegde medische informatie blijkt niet dat de mantelzorg alleen door eisers broer kan worden verricht. Noch blijkt daaruit dat eiser ernstige psychische schade op zal lopen als de zorg niet meer door zijn broer, maar door een professionele (thuis)zorginstelling wordt gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke zorg voor hem niet beschikbaar is in Marokko.
8. Verder is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke behandeling voor hem persoonlijk niet toegankelijk is. Zoals volgt uit het arrest Paposhvili van het EHRM [4] is het aan eiser om aannemelijk te maken dat de benodigde medische behandeling om financiële redenen niet toegankelijk is voor hem. Daarin is hij niet geslaagd. Hij heeft geen volledig overzicht van de daadwerkelijke kosten van de benodigde behandelingen overgelegd. Daarom kan niet worden beoordeeld of eiser de kosten kan dragen. De verklaringen van zijn zus geven geen volledig inzicht in haar financiële situatie. Daarnaast heeft eiser daarmee niet aangetoond dat hij zelf geen financiële middelen heeft om de kosten te dragen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is.
9. Verweerder heeft zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat zich een schending van artikel 3 van het EVRM zal voordoen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de benodigde zorg niet beschikbaar of feitelijk niet toegankelijk is in Marokko, zodat er voor verweerder geen aanleiding bestond om twijfels over de schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen.
10. Ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1598.
3.Onder meer de Afdelingsuitspraken van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674, en
4.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.