ECLI:NL:RVS:2021:1860
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Deze aanvraag werd op 22 september 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, verklaarde op 3 december 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. van der Toorn, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan. De zaak betreft de situatie van statushouders in Griekenland en de vraag of de vreemdeling bij terugkeer naar dat land een reëel risico loopt op een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. De Afdeling heeft vastgesteld dat de staatssecretaris beter moet motiveren waarom de vreemdeling dit risico niet loopt. De grief van de vreemdeling slaagde, waardoor het hoger beroep gegrond werd verklaard.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van 22 september 2020 werd ongeldig verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die op € 1.496,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.