ECLI:NL:RVS:2021:1824
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel
Op 18 augustus 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 8 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, had op 2 april 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De zaak betreft de situatie van statushouders in Griekenland en de vraag of de vreemdeling en haar kinderen bij terugkeer naar dat land een reëel risico lopen op een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. De Afdeling heeft eerder uitspraken gedaan over deze situatie en oordeelt dat de staatssecretaris beter moet motiveren waarom de vreemdeling en haar kinderen dit risico niet lopen. De eerste grief van de vreemdeling slaagt, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is.
De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris van 8 januari 2020. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 1.496,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.