ECLI:NL:RVS:2021:1804
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling en risico op schending van mensenrechten in Griekenland
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 13 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 28 januari 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hidding, advocaat te Diever.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan. De zaak betreft de situatie van statushouders in Griekenland en de vraag of de vreemdeling bij terugkeer naar dat land een reëel risico loopt op een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. De Afdeling heeft eerder uitspraken gedaan over deze situatie en oordeelt dat de staatssecretaris beter moet motiveren waarom de vreemdeling dit risico niet loopt.
De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 13 november 2020 vernietigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.