ECLI:NL:RVS:2021:1776

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
202006568/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvragen van vreemdelingen met betrekking tot risico's bij terugkeer naar Griekenland

Op 9 augustus 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door vreemdelingen tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 juli 2020 deze aanvragen niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, voerden aan dat zij bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico lopen op een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank Den Haag had op 2 december 2020 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelden.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris beter moest motiveren waarom de vreemdelingen dit risico niet lopen. De grieven van de vreemdelingen werden gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De besluiten van de staatssecretaris van 9 juli 2020 werden ook vernietigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die op € 2.992,00 werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de risico's voor vreemdelingen bij terugkeer naar hun land van herkomst, in dit geval Griekenland.

Uitspraak

202006568/1/V3.
Datum uitspraak: 9 augustus 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 2 december 2020 in zaken nrs. NL20.14022 en NL20.14024 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 9 juli 2020 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2020 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep gaat over de situatie voor statushouders in Griekenland en de vraag of zij bij terugkeer naar dat land een reëel risico lopen om in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Daarover heeft de Afdeling op 28 juli 2021 twee uitspraken gedaan (ECLI:NL:RVS:2021:1626 en ECLI:NL:RVS:2021:1627). Hieruit volgt dat de staatssecretaris beter moet motiveren waarom de vreemdelingen voormeld risico niet lopen.
De grieven slagen.
2.       Het hoger beroep is gegrond. Het is niet nodig wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd te bespreken. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en de besluiten van 9 juli 2020 worden vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 2 december 2020 in zaken nrs. NL20.14022 en NL20.14024;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 9 juli 2020, V-nummer […] en V-nummers […], […] en […];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.992,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Snijders
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2021
47-959