Uitspraak
Datum uitspraak: 21 juli 2021
BESTUURSRECHTSPRAAK
Raad van State
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 19 juli 2018 een bestuurlijke boete van € 20.500,- opgelegd aan [appellant] wegens het onttrekken van een woning aan de bestemming tot bewoning zonder de vereiste vergunning. De woning, gelegen aan [locatie] te Amsterdam, werd volgens meldingen van buurtbewoners verhuurd aan toeristen. Toezichthouders van de gemeente hebben de woning op 11 juni 2018 gecontroleerd en bevonden dat er toeristen aanwezig waren, wat leidde tot het opmaken van een rapport van bevindingen. Het college concludeerde dat er sprake was van een overtreding van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014.
[Appellant] heeft tegen de boete bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft op 28 januari 2020 het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college afgewezen. [Appellant] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij de uitspraak van de rechtbank niet had ontvangen en dat de opgelegde boete onevenredig hoog was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 juli 2021 geoordeeld dat het hoger beroep ontvankelijk was, maar dat de opgelegde boete terecht was. De Afdeling bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog was. De Afdeling benadrukte dat het onttrekken van woonruimte aan de woningvoorraad een ernstige overtreding is, vooral gezien de druk op de huizenmarkt in Amsterdam.