ECLI:NL:RVS:2021:1359

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
202004841/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling met minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag werd op 30 maart 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, heeft op 27 augustus 2020 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, maar slechts voor zover de staatssecretaris niet had beoordeeld of de minderjarige kinderen in aanmerking komen voor verblijf op reguliere gronden. De rechtbank heeft het besluit van de staatssecretaris vernietigd, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.M. van Eik. In het hoger beroep klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de risico's bij terugkeer naar Ethiopië vooral afhankelijk zijn van de mening van de Ethiopische autoriteiten over haar politieke activiteiten in Nederland. De vreemdeling heeft informatie overgelegd waaruit blijkt dat leden van de Oromo-bevolkingsgroep, waartoe zij behoort, nog steeds problemen ondervinden vanwege hun politieke uitingen en etnische achtergrond.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank had zich niet voldoende uitgesproken over de risico's die de vreemdeling loopt bij terugkeer naar Ethiopië, vooral in het licht van haar politieke activiteiten. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe beoordeling. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 534,00 zijn vastgesteld.

Uitspraak

202004841/1/V2.
Datum uitspraak: 25 juni 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 27 augustus 2020 in zaak nr. NL20.8206 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 27 augustus 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover de staatssecretaris niet heeft beoordeeld of haar minderjarige kinderen ambtshalve in aanmerking komen voor verblijf op reguliere gronden en het besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M. van Eik, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in de tweede en derde grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het voor de vraag of het voor haar gevaarlijk is om terug te keren naar Ethiopië met name relevant is wat de Ethiopische autoriteiten denken van haar politieke activiteiten in Nederland. Daarmee heeft de rechtbank zich ten onrechte niet uitgelaten over de risico's die de vreemdeling bij terugkeer loopt als zij haar in Nederland ontplooide activiteiten in Ethiopië voortzet. Dit klemt te meer, omdat de vreemdeling er in beroep op heeft gewezen dat zij zal blijven vechten voor de vrijheid van de bevolkingsgroep van de Oromo totdat die vrijheid er is. In dat verband is van belang dat de vreemdeling over de situatie in Ethiopië informatie van onder meer UK Home Office van november 2019 en Human Rights Watch van januari 2020 heeft overgelegd. Daaruit volgt dat tot de bevolkingsgroep van de Oromo behorende personen vanwege hun politieke uitingen of hun etnische achtergrond nog steeds problemen ondervinden. Gelet hierop heeft de rechtbank haar oordeel ten onrechte beperkt tot de politieke activiteiten van de vreemdeling in Nederland en had zij zich ook moeten uitlaten over de risico’s bij voortzetting van die activiteiten in Ethiopië. Daarbij kon de rechtbank voor haar motivering niet volstaan met een verwijzing naar de uitspraak van de zittingsplaats Utrecht van 30 april 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:4042), ook omdat, zoals de vreemdeling terecht aanvoert, zij in deze zaak recentere landeninformatie heeft overgelegd dan in die uitspraak is beoordeeld. Alleen al hierom slagen de grieven.
2.       Het hoger beroep is gegrond. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling verstaat de aangevallen uitspraak zo, dat het beroep slechts gegrond is verklaard voor zover de staatssecretaris niet heeft beoordeeld of de minderjarige kinderen ambtshalve in aanmerking komen voor verblijf op reguliere gronden waarbij het besluit in zoverre is vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond is verklaard. Omdat de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag opnieuw zal moeten beoordelen en ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 3.6a van het Vb 2000 pas aan de orde is als de asielaanvraag is afgewezen, wordt de uitspraak van de rechtbank in zijn geheel vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 27 augustus 2020 in zaak nr. NL20.8206;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 534,00 (zegge: vijfhonderdvierendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2021
363-968.