ECLI:NL:RBDHA:2020:4042

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
NL19.19626-E
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Ethiopische vreemdeling met betrekking tot medische rapportage en de beoordeling van vervolgingsrisico's

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ethiopische vreemdeling, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 september 2019 is eiser bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 21 januari 2020 verweerder de gelegenheid gegeven om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering, maar eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de aanvullende motivering van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldoende inzichtelijk en concludent was. De rechtbank heeft het iMMO-rapport, dat door eiser was ingebracht ter ondersteuning van zijn asielrelaas, als onvoldoende beschouwd. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom het iMMO-rapport niet als medisch steunbewijs kon dienen voor de kern van het asielrelaas van eiser. De rechtbank heeft ook de situatie in Ethiopië beoordeeld en geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ethiopië te vrezen had voor vervolging.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, en is bekendgemaakt op 30 april 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.19626-E
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2020 in de zaak tussen [eiser]
, eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. G.
van Reemst),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.19627, plaatsgevonden op 12 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. W. Boelens, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Fictoor. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 21 januari 2020 (NL19.19626-T) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 28 februari 2020 de motivering van het bestreden besluit aangevuld.
Eiser heeft hierop op 16 april 2020 een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 en 15 augustus 2012.1
In de bedoelde tussenuitspraak staat het iMMO-rapport van 2 maart 2018, welk rapport eiser heeft ingebracht ter ondersteuning van zijn asielrelaas, centraal. De rechtbank neemt in de tussenuitspraak, samengevat, in aanmerking dat iMMO een
integrale beoordelingmaakt van al het voorliggende medisch steunbewijs. Dit verklaart naar het oordeel van de rechtbank dat iMMO tot de eindconclusie ‘typerend’ komt, ondanks dat er in zijn totaliteit maar eenmaal een lichamelijke afwijking als ‘typerend’ is aangemerkt. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank in de tussenuitspraak dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het iMMO-rapport niet naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Verweerder heeft verder met de gegeven motivering dat de conclusies van het iMMO niet uitsluiten dat er aan de littekens en fysieke klachten van eiser ook andere oorzaken ten grondslag kunnen liggen – en zonder enig oordeel van een medicus – afgezet tegen het door de ABRvS in de uitspraken van 27 juni 20182 geschetste beoordelingskader, niet voorbij kunnen gaan aan dit iMMO-rapport. Temeer, omdat iMMO heeft omschreven dat van de door eiser gestelde martelmethoden bekend is dat zij bij voorkeur worden toegepast in Ethiopië en omdat ‘typerend’ de op één na sterkste kwalificatie betreft. Ook de omstandigheid dat het geloofwaardigheidsoordeel omtrent eisers asielrelaas in een eerdere procedure in rechte is vast komen te staan, kan niet afdoen aan het voorgaande, omdat de omstandigheid dat een besluit in rechte onaantastbaar is geworden niet met zich brengt dat de feiten en omstandigheden die aan dit besluit ten grondslag liggen, in rechte zijn komen vast te staan. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan, hetzij met een aanvullende motivering, al dan niet na het alsnog inwinnen van nader medisch deskundig advies, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beschikking, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.

Aanvullende motivering bestreden besluit

3. Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak de motivering van het bestreden besluit aangevuld. Verweerder overweegt, samengevat, dat het rapport van iMMO naar inhoud en inzichtelijkheid niet inzichtelijk en concludent is, omdat iMMO bij de beoordeling van eisers lichamelijke klachten ten onrechte zijn relaas als uitgangspunt heeft genomen. Dit is niet in overeenstemming met rechtspraak van de ABRvS.3 Bovendien acht verweerder de conclusie van iMMO over de niet-aangeboren vitamine B1-deficiëntie niet inzichtelijk en concludent. Uit het rapport volgt dat er geen aanwijzingen zijn dat het
gehoor- en zichtverlies en de klachten aan de nek en eiser zijn ledemaat zijn gelegen in een
2 ECLI:NL:RVS:2018:2084, 2085 en 2086.
3 Verweerder wijst op de uitspraken van 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2085) en van 7 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:404).
gewelddadige oorzaak. De lichamelijke klachten worden vervolgens toegeschreven aan een vitamine B1-tekort, terwijl dat tekort niet is vastgesteld. Daarbij wordt gewezen op de duur en de erbarmelijke omstandigheden waaronder eiser werd vastgehouden, zonder dat de duur is geconcretiseerd. iMMO verwijst verder ter onderbouwing van het punt dat de gehoor- en zichtbeperkingen geen aangeboren afwijkingen zijn, naar informatie van [organisatie 1] die niet meer te vinden is en zonder concreet te maken hoe die informatie verband houdt met eiser. iMMO begeeft zich ook overigens met deze verwijzing buiten haar veld van (medische) deskundigheid. De stelling van iMMO dat een vitamine B1-deficiëntie niet voorkomt in Afrika en dat deze alleen zou zijn beschreven bij gevangenen en psychiatrisch patiënten vindt geen bevestiging in de door iMMO aangehaalde informatie van WHO. Integendeel, er wordt een ontkrachting van de stelling gevonden in de publicatie, nu hieruit blijkt dat een vitamine B1-deficiëntie wel degelijk en zelfs op aanzienlijke schaal voorkomt in Afrika (tevens meer specifiek in Ethiopië), onder andere ten gevolge van een te eenzijdig dieet. Voor zover de lichamelijke klachten van eiser het gevolg zouden zijn van een vitamine B1-deficiëntie, dan kan de motivering van iMMO waarom deze “tegen de achtergrond van deze geciteerde WHO publicatie” als “typerend” worden geacht voor het relaas van eiser, terwijl de individuele symptomen van de vitamine B1-deficiëntie ieder voor zich als “zeer consistent met” zijn geïnterpreteerd, niet worden aangemerkt als steekhoudend of concludent.4 Omdat de conclusie - dat de gestelde vitamine B1-deficiëntie “typerend” is voor het relaas van eiser - niet voldoet aan de daaraan te stellen vereisten, kan de eindconclusie dat de lichamelijke klachten van eiser “typerend” zouden zijn volgens verweerder ook geen stand houden. Er is dan ook geen sprake van een integrale beoordeling daarbij. Gelet op het voorgaande concludeert verweerder aanvullend dat de conclusie van het iMMO-rapport onvoldoende inzichtelijk en concludent is. Daarom kan het rapport van iMMO niet dienen als medisch steunbewijs. Verder ziet verweerder - kort gezegd - geen aanleiding nader onderzoek te verrichten naar het verband tussen eisers medische klachten en de door hem gestelde oorzaak daarvan.
Zienswijze eiser
4. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het iMMO- rapport niet inzichtelijk en concludent is, en verwijst daartoe allereerst naar het schrijven van iMMO van 14 april 2020. Hieruit blijkt dat iMMO niet is uitgegaan van het asielrelaas zoals eiser dat naar voren heeft gebracht, maar juist dat iMMO de conclusie heeft gebaseerd op basis van de medische bevindingen. Verder blijkt hieruit op welke wijze iMMO tot de conclusie is gekomen dat de diagnose “persisterende gevolgen van vitamine B1-deficientie” “typerend” is voor het asielrelaas en ook waarom de algemene evaluatie van de bevindingen van het lichamelijk onderzoek “typerend” is voor het asielrelaas. Bovendien benadrukt iMMO dat ook naar aanleiding van het psychiatrisch/psychologisch onderzoek geconcludeerd is dat de psychische klachten specifiek zijn en qua aard en inhoud nadrukkelijk passen bij het gestelde ondergane geweld. De PTSS is “typerend” voor het gestelde in het relaas. Het gegeven dat zowel de bevindingen van het lichamelijk onderzoek als van het psychiatrisch/psychologisch onderzoek beiden als “typerend” worden geclassificeerd, maakt de eindconclusie “typerend” sterker. Als verweerder deze (medische) conclusies van iMMO had willen bestrijden, dan had verweerder zelf een medische deskundige moeten inschakelen. Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS
4 Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRvS van 21 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:158).
van 21 januari 2020 snijdt verder geen hout, omdat in die zaak het litteken dat als “typerend” was gekwalificeerd, niet typerend was voor de gestelde onmenselijke behandeling, maar alleen voor de stelling dat het ruggenmergkanaal operatief was ontlast en de wond was gaan ontsteken. Verder brengt eiser naar voren dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten het iMMO-rapport uitdrukkelijk te relateren aan de kern van het asielrelaas. Ten onrechte overweegt verweerder dat de detentie en martelingen van Oromo’s niet passen binnen het beeld dat naar voren komt in algemene informatie over Ethiopië. Eiser heeft in de zienswijze al verwezen naar verschillende passages uit het algemeen ambtsbericht van Ethiopië van juli 2018 die de door hem gestelde gebeurtenissen bevestigen en verwijst aanvullend nog naar diverse passages uit het algemeen ambtsbericht van Ethiopië van mei 2013. Verweerder was gehouden om zelf medisch onderzoek te verrichten, aldus eiser.
Beoordeling herstelpoging door de rechtbank
5. De rechtbank zal beoordelen of verweerder met de aanvullende motivering van het bestreden besluit, in het licht van wat daartegen door eiser is aangevoerd, het bij tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. Voorts zal de rechtbank zo nodig beoordelen wat verder door eiser in beroep naar voren is gebracht.

iMMO-rapportage: medisch steunbewijs ten aanzien van lichamelijke klachten?

6. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat de omstandigheid dat de gehoor- en zichtklachten, alsmede de nekklachten en de verminderde kracht in eiser zijn rechterbeen worden toegeschreven aan een vitamine B-1 tekort zonder dat dit tekort is vastgesteld, niet maakt dat deze bevinding niet steekhoudend is. Dit omdat iMMO heeft omschreven dat de schade van een vitamine B1-tekort blijvend is, ook al wordt het voedingspatroon hersteld. Dus ook zonder dat er op dit moment een vitamine B1-tekort wordt vastgesteld, kan er op een eerder moment wel sprake van zijn geweest waardoor al onherstelbare schade heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet in wat verweerder op dit punt naar voren brengt onvoldoende aanknopingspunten voor een andere conclusie. Verweerder heeft verder ook geen concrete contra-indicatie daarvoor genoemd of iets anders dat aanleiding geeft om aan deze bevinding van iMMO te twijfelen.
7. De rechtbank is ondanks het voorgaande wel van oordeel dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld en geeft hiervoor de volgende motivering.
8. Verweerder neemt verder in aanmerking dat de conclusie van iMMO, dat sprake is van gevolgen van een (niet-aangeboren) vitamine B1-tekort, voor het overige niet inzichtelijk en concludent is. Verweerder komt terecht tot deze conclusie. Hiervoor is het volgende van belang:
a. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het iMMO-rapport p.14. bij de bevinding dat het vitamine B1-tekort past bij de duur en de erbarmelijke omstandigheden waaronder eiser werd vastgehouden, de duur niet wordt geconcretiseerd. In het iMMO-rapport p.5. staat dat eiser tijdens de eerste twee weken (van zijn eerste gevangenschap) elke dag is gemarteld. Op p.6. van het iMMO-rapport staat dat tijdens die weken van marteling ook de problemen met zijn ogen en oren begonnen zijn maar in de duisternis van zijn cel weet eiser niet precies wanneer dat was. iMMO heeft in de brief van
14 april 2020, ter concretisering van de duur, aangegeven dat de verschijnselen van een vitamine B1-tekort zich gewoonlijk binnen drie maanden van deficiënte opname ontwikkelen. In het bericht van 14 april 2020 staat voorts dat er evident sprake moet zijn geweest van een “langere duur”. De rechtbank is van oordeel dat het gestelde dat het vitamine B1-tekort zich gewoonlijk binnen drie maanden van deficiënte opname ontwikkelt en het gestelde dat er evident sprake moet zijn van een lange duur niet strookt met het deel van het relaas dat eisers klachten zijn ontstaan tijdens de eerste twee weken dat hij gemarteld zou zijn. Hier is geen verklaring voor gegeven. De rechtbank oordeelt daarom dat de conclusie van iMMO op dit punt niet inzichtelijk is, nu die concrete informatie bij de conclusie niet inzichtelijk is meegenomen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de conclusie, dat de vitamine B1-deficiëntie geen aangeboren afwijking zou zijn, niet inzichtelijk en concludent is, zoals verweerder terecht naar voren brengt. iMMO onderbouwt in zijn rapport en in zijn bericht van 14 april 2020 bedoelde conclusie met informatie van [organisatie 1] , waaruit zou volgen dat in Ethiopië geen mogelijkheden bestaan kinderen met een aangeboren doof-blindheid een kans op ontwikkeling te bieden. Deze kinderen worden volgens de informatie in afzondering gehouden en groeien fysiek en psychisch geretardeerd op.5 Uitgaande van de juistheid en vindbaarheid van deze informatie, heeft iMMO echter niet concreet gemaakt of gespecificeerd hoe deze informatie zich tot eiser verhoudt. Over de vraag of eiser al dan niet fysiek en psychisch geretardeerd is opgegroeid heeft iMMO zich immers niet uitgelaten, zodat deze redenering niet inzichtelijk is. Ook als de rechtbank zou moeten aannemen dat uit de redenering van iMMO impliciet volgt dat iMMO eiser niet fysiek en psychisch geretardeerd acht, mag een uitleg van de zijde van iMMO op dit punt verlangd worden. Deze uitleg is niet gekomen.
Ook de conclusie van iMMO – dat vitamine B1-deficiëntie in Afrika (vrijwel) niet voorkomt en alleen is beschreven in populaties als gevangenen en psychiatrische patiënten, alsook groepen die afhankelijk zijn van verstrekt (slecht) voedsel – is niet inzichtelijk. iMMO verwijst in dat kader naar een bron van World Health Organisation (WHO).6 Uit die bron valt echter niet af te leiden dat vitamine B1-tekorten uitsluitend voorkomen bij de door iMMO bedoelde populaties. Er is weliswaar omschreven dat het zeldzaam is in de vrije populatie in de wereld, maar dat betekent niet dat geconcludeerd kan worden dat het niet voorkomt in de vrije populatie in Afrika. Ook volgt dit niet uit de tabel op pagina 50 van laatstgenoemde bron. Gelet op het voorgaande heeft iMMO onvoldoende toegelicht dat de symptomen van eiser die zouden kunnen wijzen op een vitamine B1-tekort, en die op zichzelf als “zeer consistent met” zijn aangemerkt, tegen de achtergrond van de WHO informatie als “typerend” kunnen worden aangemerkt.
Tussenconclusie medisch steunbewijs iMMO-rapport ten aanzien van de lichamelijke klachten
9. Het vitamine B1-tekort als bevinding voor de gehoor-, zicht-, nek- en beenklachten is de enige bevinding ten aanzien van de lichamelijke klachten die in dit kader de
5 Zie ook iMMO-rapportage 3 maart 2018, paragraaf 4.3.2.
6 WHO publicatie: Thiamine Deficiency, its prevention and control in major emergencies, pag. 1; WHO / NHD / 99.13.
classificering “typerend” heeft meegekregen. De overige lichamelijke afwijkingen zijn als “zeer consistent” (zeven) en als “consistent” (drie) aangemerkt.
Nog daargelaten of het asielrelaas het uitgangspunt is geweest bij de beoordeling van het vitamine B1-tekort door iMMO, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich gelet op het voorgaande op het standpunt heeft kunnen stellen dat het iMMO-rapport op het punt ten aanzien van het vitamine B1-tekort onvoldoende inzichtelijk en concludent is.
iMMO-rapportage: psychische klachten en het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren
10. Ook ten aanzien van de psychische klachten is het rapport niet zorgvuldig, inzichtelijk en concludent. De rechtbank zal dat hierna bespreken.
10. Eiser voert aan dat hij problemen heeft met het vermogen om compleet, coherent en consistent verklaren, met name vanwege zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS). Het iMMO verricht verder een meer omvattend onderzoek dan [organisatie 2] . Het onderzoek van [organisatie 2] behelst een momentopname en richt zich enkel op psychische klachten die interfereren met het vermogen om te kunnen verklaren. Hierdoor kan [organisatie 2] niet adequaat op de overige bevindingen van het iMMO reageren. Verweerder heeft daarnaast onvoldoende aangegeven op welke manier rekening is gehouden met eisers beperkingen tijdens het horen en beslissen. Verweerder verlangt bovendien ten onrechte dat eiser
welin hoofdlijnen een aannemelijk relaas moet kunnen vertellen. Zo werkt het geheugen van de mens niet. Eiser wijst op de Leeswijzer van maart 2019 van iMMO.
10. In eerder genoemde uitspraken van 27 juni 2018 heeft de ABRvS ook het toetsingskader met betrekking tot het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren aangepast. Verweerder wordt niet langer gevolgd in zijn standpunt dat aan de in een iMMO-rapportage opgenomen conclusie daarover geen waarde toekomt reeds wegens het tijdsverloop tussen de gehouden gehoren en het moment waarop het iMMO het onderzoek heeft verricht. Indien in de iMMO-rapportage op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, kan verweerder hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit de iMMO-rapportage blijkt:
  • a) op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en/of het onderzoeksformulier van de [organisatie 2] daar deel van uitmaakte;
  • b) op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad en
  • c) dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Als verweerder geen medisch deskundige inschakelt, en de in de iMMO-rapportage neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is.
13. De rechtbank overweegt allereerst dat de stelling, dat [organisatie 2] niet adequaat op de bevindingen van iMMO kan reageren niet wordt gevolgd. Het onderzoek van het [organisatie 2] is weliswaar beperkter in omvang, in die zin dat het niet ook gaat over de vraag of het aannemelijk is dat de lichamelijke of psychische problematiek is voorgekomen uit het gestelde relaas, echter dit maakt niet dat het [organisatie 2] zich niet kan uitlaten over de in dit kader aan de orde zijnde vraag namelijk het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Dat - zoals gesteld - het [organisatie 2] dit beoordeelt naar het moment van verklaren en het iMMO dit beoordeelt op dit moment en vervolgens of de thans geconstateerde klachten tijdens de gehoren een rol hebben gespeeld, volgt niet uit de eerder genoemde uitspraken van 27 juni 2018 van de ABRvS. Daaruit volgt dat de conclusie van het iMMO in dit kader uitsluitend wordt gebaseerd op medische informatie uit de periode van de gehoren. Voorts heeft eiser ook niet bestreden dat het [organisatie 2] advies overeenkomstig het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen (het Protocol) is opgesteld en aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid te stellen eisen voldoet en zorgvuldig tot stand is gekomen. Gelet hierop maakt hetgeen naar voren is gebracht niet dat niet van de reactie van het [organisatie 2] kan worden uitgegaan.
13. Evenmin volgt de rechtbank eisers betoog, dat verweerder bij het horen onvoldoende zou hebben aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met eisers klachten. Uit het verslag van het gehoor van 30 januari 2019 blijkt dat de gehoorambtenaar rekening houdt met het [organisatie 2] -advies van 21 januari 2019 en eiser tijd en rust zal bieden voor het gehoor. De gehoorambtenaar vraagt ook aan de medewerker van Vluchtelingenwerk – die bij het gehoor aanwezig is – goed op te letten of de ambtenaar deze rust en tijd biedt en zo nodig de ambtenaar er op aan te spreken. Er is verder naar medicijngebruik en medische behandeling gevraagd. Zoals verweerder in het in het bestreden besluit ingelaste voornemen omschrijft, is ook niet gebleken dat het gehoor niet goed is verlopen. Dat er een aantal pauzes nodig zijn geweest, maakt dat niet anders en geeft juist aan dat de benodigde rust is geboden.
13. Verder is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat de gestelde PTSS (dusdanig) heeft geïnterfereerd met het vermogen van eiser om over zijn asielrelaas te verklaren dat hiervan niet, of in mindere mate kan worden uitgegaan. De rechtbank betrekt hierbij dat door eiser is nagelaten om aan te geven in hoeverre en op welke punten de door hem afgelegde verklaringen als onjuist dienen te worden aangemerkt. Verder is onduidelijk of de diagnose PTSS (ten tijde van belang) daadwerkelijk is gesteld. De rechtbank acht hierbij van belang wat het [organisatie 2] in haar reactie van 29 april 2019 heeft geschreven, dat het iMMO concludeert dat de diagnose PTSS al manifest was ten tijde van het eerste gehoor, wat het [organisatie 2] opmerkelijk vindt omdat in deze periode eiser door menig zorgprofessional is onderzocht en er toen geen reden was voor een adequate behandeling voor PTSS. Voorts is er niet verzocht om een tweede [organisatie 2] advies ten tijde van het nader gehoor, wat de rechtbank met het [organisatie 2] opmerkelijk vindt als toen PTSS in beeld was, zoals gesteld. Uit de brieven van [organisatie 3] , in het bijzonder van 23 januari 2018 waarnaar eiser verwijst blijkt ook niet zonder meer van een behandeling en diagnose voor PTSS. Er wordt wel omschreven dat traumabehandeling geïndiceerd is en dat sprake is van post traumatische stress
kenmerken, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank niet hetzelfde. Gelet hierop kunnen de psychische klachten de gradatie typerend niet dragen. Bovendien brengt nog daargelaten of de diagnose is gesteld, dit ook niet zonder meer met zich dat dit in zijn algemeenheid interfereert met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Verweerder heeft zich, gelet op het voorgaande en gelet op de omstandigheid dat het iMMO rapport zich uitlaat over het vermogen om op detailniveau te kunnen verklaren, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser in staat geacht moet
worden om zich in hoofdlijnen te kunnen uitlaten over de kern van zijn asielrelaas en dat het iMMO-rapport niet leidt tot een ander oordeel. De door eiser aangehaalde leeswijzer van maart 2019 leidt de rechtbank evenmin tot een andere conclusie. In de leeswijzer staat namelijk dat er niet “standaard” een onderscheid kan worden gemaakt over wat iemand wel en niet moet kunnen verklaren. Deze formulering laat de mogelijkheid open dat in een specifiek geval wel aangegeven kan worden op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren van invloed is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie iMMO-rapportage medisch steunbewijs ten aanzien van lichamelijke en psychische klachten en het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren
16. Het iMMO-rapport kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de eindconclusie niet dragen en daarom kan het niet gelden als medisch steunbewijs voor de kern van het relaas van eiser. Verweerder was hierom niet gehouden om een nader medisch onderzoek in te stellen naar de klachten van eiser. Dat verweerder ten onrechte zou hebben nagelaten het iMMO-rapport te relateren aan de kern van eisers asielrelaas volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft beoordeeld of het rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en of deze naar inhoud als inzichtelijk en concludent is aan te merken. Daarmee is beoordeeld of het rapport als steunbewijs kan gelden voor de kern van eisers asielrelaas. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat dit niet het geval is. Het bespreken van de subsidiaire standpunten, in dit kader, is gelet op het voorgaande niet meer nodig. Het voorgaande betekent dat verweerder met zijn aanvullende motivering op het bestreden besluit het bij tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. De rechtbank zal daarom nu verder bespreken wat overigens door eiser in beroep is aangevoerd om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Bespreking van de overige beroepsgronden
Réfugié sur place en de veiligheidssituatie in Ethiopië
17. Verder voert eiser aan dat hij moet worden aangemerkt als een réfugié sur place. Verweerder maakt onvoldoende inzichtelijk welke beoordeling in dit kader is toegepast. Eiser vervult verder wel degelijk een bijzondere rol binnen het OLF en de Ethiopische autoriteiten zijn op de hoogte van eiser zijn betrokkenheid hierbij. Verweerder heeft de ingebrachte informatie niet zorgvuldig beoordeeld en de risico’s als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gebagatelliseerd. Verweerder heeft alleen gekeken naar de toezeggingen van de Ethiopische autoriteiten maar niet naar de feitelijke situatie en de recente ontwikkelingen in Ethiopië. Verweerder motiveert zijn standpunt dat aan de arrestaties ook andere redenen ten grondslag kunnen liggen niet. Eiser wijst bovendien nog op de volgende informatie:
  • Ethiopia Insight van 1 maart 2019;
  • Informatie van [A] , 23 juni 2019;
  • Informatie van [B] van 5 juli 2019;
  • Informatie van [C] van 9 juli 2019;
18. In de eerdergenoemde uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, van 10 oktober 2019, is een beoordeling gemaakt van de veiligheidssituatie in Ethiopië. De
rechtbank heeft bij die beoordeling onder meer de bronnen betrokken waarnaar eiser in deze zaak ook verwijst. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit het algemeen ambtsbericht van juli 2018 volgt dat geen sprake (meer) is van een situatie waarin personen vanwege hun oppositionele activiteiten zonder meer te vrezen hebben voor vervolging. Uit de door eiser en verweerder overgelegde stukken komt volgens de rechtbank het beeld naar voren dat de verbeterde situatie zich na 31 juli 2018 heeft bestendigd en dat niet is gebleken dat de autoriteiten het in het algemeen op opposanten van het regiem, meer in het bijzonder OLF- aanhangers en Oromo’s, gemunt hebben en deze specifiek als doelwit beschouwen. Er zijn recent geen gevallen bekend van personen die bij terugkeer in Ethiopië problemen hebben ondervonden als gevolg van oppositionele activiteiten die zij in het buitenland hebben verricht. De rechtbank komt in de uitspraak uiteindelijk tot het oordeel dat niet is aangetoond dat de situatie in Ethiopië voor alle opposanten van het regiem gevaarlijk is en dat door de vreemdeling daarom aannemelijk gemaakt moest worden dat juist hij in het bijzonder, vanwege zijn oppositionele activiteiten in Nederland voor het OLF en de Oromovereniging, bij terugkeer naar Ethiopië heeft te vrezen voor vervolging door het regiem. Daarin was hij, naar het oordeel van de meervoudige kamer van de rechtbank, niet geslaagd.
19. Eiser heeft in zijn bericht van 11 november 2019 aangegeven dat hij het niet eens is met eerdergenoemde uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, van
10 oktober 2019. Eiser is van mening dat opposanten van de regering, meer in het bijzonder OLF-aanhangers en Oromo's, wel degelijk een specifiek doelwit vormen van regeringstroepen, en verwijst hiertoe naar de volgende bronnen:
  • Het nieuwsbericht van Amnesty International van 30 oktober 2019, ‘
  • Het nieuwsbericht van Amnesty International van 4 oktober 2019, ‘
  • Het bericht van Amnesty International van 20 september 2019, ‘
  • Het artikel van NRC van 25 oktober 2019, ‘
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat de Ethiopische autoriteiten, bij het optreden tegen demonstraties of rellen, OLF-aanhangers of Oromo’s als specifiek doelwit beschouwen. De informatie die eiser heeft overgelegd schetst geen ander beeld van de situatie in Ethiopië dan de informatie die door verweerder in de besluitvorming en door de rechtbank in eerdergenoemde uitspraak van de meervoudige kamer is betrokken. Eiser loopt niet enkel door zijn politieke activiteiten, het zijn van OLF sympathisant of lid van de Oromovereniging een reëel risico op vervolging of een groter risico dan andere demonstranten. Zoals ook verweerder in zijn reactie van 19 november 2019 terecht naar voren brengt, brengen de feiten en omstandigheden – dat enkele journalisten en opposanten gevangen hebben gezeten en dat tijdens onlusten bij protesten slachtoffers zijn gevallen – niet zonder meer met zich dat aannemelijk is geworden dat eiser bij terugkeer zal worden vervolgd, omdat hij aanhanger van de OLF is of lid van de Oromo-gemeenschap. Bovendien blijkt uit de aangehaalde stukken ook dat deze journalisten later weer zijn vrijgelaten. Gelet op het voorgaande zal eiser aannemelijk moeten maken dat juist hij in het bijzonder, vanwege zijn politieke activiteiten in Nederland of de voortzetting daarvan bij terugkeer naar Ethiopië, voor vervolging heeft te vrezen door de autoriteiten. Verweerder heeft zich
hierover niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de activiteiten van eiser voor zover deze alleen in Nederland hebben plaatsgevonden niet in bijzondere mate opvallend of onderscheidend zijn geweest en dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser als gevolg hiervan meer dan andere kritische OLF-aanhangers en Oromo’s in de bijzonder negatieve belangstelling is komen te staan van de Ethiopische regering. De informatie uit het algemeen ambtsbericht over Ethiopië van 2013 leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze informatie is reeds besproken door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem in de uitspraak van 16 november 2016 (AWB 16/29356), welke uitspraak in hoger beroep is bevestigd door de ABRvS op 14 december 2016 (nr. 201608705/1/V1). Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege hetgeen hij stelt in Ethiopië te hebben meegemaakt in de negatieve belangstelling van de Ethiopische regering staat op grond waarvan er meer gewicht aan zijn activiteiten in Nederland toekomt, slaagt dat niet omdat het gesteld meegemaakte niet aannemelijk is gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroep op de artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn
21. Eiser voert verder aan dat er tijdens het gehoor geen enkele vraag gesteld is over zijn persoonlijke motivatie om zich bij het OLF aan te sluiten. Dit is in strijd met de onderzoeksplicht/samenwerkingsplicht als bedoeld in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. Verweerder motiveert niet waarom eiser zijn motieven niet in de correcties en aanvullingen zou mogen aanvullen, aldus eiser.
21. Dit betoog volgt de rechtbank niet. Weliswaar heeft verweerder niet expliciet gevraagd waarom eiser bij het OLF is gegaan, maar verweerder heeft wel gevraagd hoe eiser bij het OLF betrokken is geraakt.7 Dit komt naar het oordeel van de rechtbank ongeveer op hetzelfde neer en biedt in elk geval voldoende ruimte om daarover te verklaren. Ook aan het eind van het gehoor is nog aan eiser gevraagd of hij nog opmerkingen had over hoe dit gehoor was verlopen. Eiser gaf daarop aan geen opmerkingen te hebben. Ook overigens zijn de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gebleken dat eiser onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om te verklaren over zijn beweegredenen om zich bij het OLF aan te sluiten. Evenmin is de rechtbank gebleken dat verweerder eiser heeft verboden om aspecten aan te vullen of te wijzigen bij de correcties en aanvullingen. Verweerder heeft overwogen dat wat eiser in dat kader naar voren heeft gebracht onvoldoende is om het asielrelaas geloofwaardig te achten zolang niet geconcretiseerd wordt waarom een en ander niet door eiser zelf naar voren is gebracht in de gehoren.8 Dit is iets wezenlijks anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroep op gelijkheidsbeginsel
23. Eiser brengt verder twee zaken uit de periode juli-augustus 2018 in van vreemdelingen die een minder prominente rol hadden bij de OLF – zij waren geen ouderling – en die wel een asielstatus kregen. Verweerder motiveert niet waarom de huidige situatie in Ethiopië geen reden was om de asielaanvragen van die personen af te wijzen. Bovendien blijkt uit de ingebrachte informatie door eiser dat de situatie helemaal niet bestendig is verbeterd in Ethiopië, aldus eiser. Eiser doet daarmee een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
7 Pagina 12, eerste alinea, van het verslag gehoor opvolgende aanvraag van 30 januari 2019.
8 Pagina 2, laatste alinea, van het bestreden besluit.
24. Verweerder heeft in de eerdergenoemde zaak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats9 toegelicht dat hij bij beslissingen uit juli-augustus 2018 het standpunt had ingenomen dat in die periode nog niet beoordeeld kon worden of de verbeterde situatie, zoals die zich in Ethiopië vanaf april 2018 had ingezet, bestendig zou zijn. Om die reden heeft verweerder de vreemdelingen die het aangaat in juli-augustus 2018 het voordeel van de twijfel gegeven. Inmiddels is gebleken dat de ingezette verbeteringen in Ethiopië afdoende bestendig zijn. Dit verklaart naar het oordeel van de rechtbank waarom ook in de zaak van eiser geen sprake is van gelijke gevallen. De beroepsgrond slaagt niet.

Beroep op traumatabeleid

25. Verder doet eiser een beroep op het traumatabeleid neergelegd in paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Verweerder heeft volgens eiser niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het traumabeleid. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan traumabeleid als de klachten aannemelijk worden geacht.
25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht niet aan het traumabeleid getoetst, omdat gelet op het voorgaande niet aannemelijk is gemaakt dat de gestelde traumatische gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en in relatie tot de feitelijke situatie in het land van herkomst reden zijn geweest voor het vertrek uit het land van herkomst. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en inreisverbod

27. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Daarom slaagt ook eisers beroepsgrond tegen het aan hem opgelegde inreisverbod niet.
27. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder het gebrek heeft hersteld en de overige beroepsgronden niet slagen.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J. Brouwer, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
30 april 2020

Documentcode: DSR11485301

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.