ECLI:NL:RVS:2021:127
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- H.G. Sevenster
- D.A. Verburg
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing uitzetting achterwege blijven
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling uit Armenië tegen de afwijzing van zijn aanvraag om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 mei 2019 deze aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 20 juni 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 6 april 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De kern van de zaak betreft de vraag of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat de noodzakelijke mantel- of vergelijkbare thuiszorg beschikbaar is in Armenië, zoals geadviseerd door het Bureau Medische Advisering (BMA). De rechtbank had eerder overwogen dat de vreemdeling niet kon aantonen dat de zorginstelling Vardanants in Armenië de noodzakelijke zorg niet verleent. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt deze overwegingen en stelt dat er voldoende andere zorginstellingen in Armenië zijn waar de benodigde zorg beschikbaar is. De vreemdeling had voldoende gelegenheid om hierop te reageren, maar heeft dit nagelaten.
De Raad van State oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 22 januari 2021 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van voorzitter mr. E. Steendijk en de leden mr. H.G. Sevenster en mr. D.A. Verburg, in aanwezigheid van griffier mr. S.P.M. Zwinkels.