ECLI:NL:RVS:2021:127

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
202002725/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing uitzetting achterwege blijven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling uit Armenië tegen de afwijzing van zijn aanvraag om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 mei 2019 deze aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 20 juni 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 6 april 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De kern van de zaak betreft de vraag of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat de noodzakelijke mantel- of vergelijkbare thuiszorg beschikbaar is in Armenië, zoals geadviseerd door het Bureau Medische Advisering (BMA). De rechtbank had eerder overwogen dat de vreemdeling niet kon aantonen dat de zorginstelling Vardanants in Armenië de noodzakelijke zorg niet verleent. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt deze overwegingen en stelt dat er voldoende andere zorginstellingen in Armenië zijn waar de benodigde zorg beschikbaar is. De vreemdeling had voldoende gelegenheid om hierop te reageren, maar heeft dit nagelaten.

De Raad van State oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 22 januari 2021 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van voorzitter mr. E. Steendijk en de leden mr. H.G. Sevenster en mr. D.A. Verburg, in aanwezigheid van griffier mr. S.P.M. Zwinkels.

Uitspraak

202002725/1/V2.
Datum uitspraak: 22 januari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 april 2020 in zaak nr. 19/5483 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 20 juni 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een schriftelijke uiteenzetting gegeven waarop de vreemdeling schriftelijk heeft gereageerd.
Overwegingen
1.       De vreemdeling komt uit Armenië. Niet in geschil is dat hij afhankelijk is van mantel- of vergelijkbare thuiszorg om een medische noodsituatie te voorkomen. Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris met het advies van het Bureau Medische Advisering van 9 april 2019 (hierna: het BMA-advies) deugdelijk heeft gemotiveerd dat die zorg in Armenië beschikbaar is.
2.       Anders dan de vreemdeling betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat zijn stelling dat de zorginstelling Vardanants in Armenië de noodzakelijke zorg niet verleent, hem niet kan baten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er blijkens brondocument 12257 ook andere instellingen in Armenië zijn waar de noodzakelijke zorg beschikbaar is, en dat dit brondocument deel uitmaakt van het BMA-advies dat ten grondslag is gelegd aan de besluiten. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 22 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2100. Dat in het BMA-advies en de besluiten zélf niet naar die instellingen is verwezen, leidt niet tot een ander oordeel omdat de staatssecretaris dat twee keer, in beroep en in hoger beroep, schriftelijk en onderbouwd wel heeft gedaan, en de vreemdeling voldoende tijd heeft gehad om daar inhoudelijk op te reageren. Omdat de vreemdeling dat niet heeft gedaan, is er geen aanleiding voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris er terecht van is uitgegaan dat de noodzakelijke mantel- of vergelijkbare thuiszorg beschikbaar is in Armenië. De grief faalt.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2021
314-894.