ECLI:NL:RVS:2021:1142
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling en de proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 30 april 2021. De vreemdeling was op 7 april 2021 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank een gebrek heeft geconstateerd in de staandehouding van de vreemdeling. Dit gebrek was te wijten aan het onduidelijke proces-verbaal van aanhouding, waarin niet eenduidig werd vermeld op welke grondslag de vreemdeling was staande gehouden. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank de staatssecretaris had moeten veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten, wat niet is gebeurd.
Het hoger beroep is gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze de staatssecretaris niet heeft veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de vreemdeling. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.602,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 31 mei 2021 door C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.