ECLI:NL:RVS:2021:1078
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en uitstel van vertrek
Op 21 mei 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 25 september 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Tevens was ambtshalve geweigerd om hem uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had op 18 november 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.H. van der Linden.
In het hoger beroep heeft de vreemdeling een medisch dossier en een psychologisch rapport overgelegd, maar deze stukken konden niet worden betrokken bij de beoordeling, aangezien ze dateren van na de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling werd geadviseerd om een afzonderlijke aanvraag in te dienen als hij deze stukken in de besluitvorming wilde laten meenemen. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidde tot vernietiging van de eerdere uitspraak, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De rechtsvraag was eerder door de Afdeling beantwoord, en het hoger beroep bood geen aanleiding om hier anders over te oordelen.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J.W. Prins, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.