ECLI:NL:RVS:2021:1078

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
202006279/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en uitstel van vertrek

Op 21 mei 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 25 september 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Tevens was ambtshalve geweigerd om hem uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had op 18 november 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.H. van der Linden.

In het hoger beroep heeft de vreemdeling een medisch dossier en een psychologisch rapport overgelegd, maar deze stukken konden niet worden betrokken bij de beoordeling, aangezien ze dateren van na de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling werd geadviseerd om een afzonderlijke aanvraag in te dienen als hij deze stukken in de besluitvorming wilde laten meenemen. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidde tot vernietiging van de eerdere uitspraak, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De rechtsvraag was eerder door de Afdeling beantwoord, en het hoger beroep bood geen aanleiding om hier anders over te oordelen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J.W. Prins, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.

Uitspraak

202006279/1/V2.
Datum uitspraak: 21 mei 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 18 november 2020 in zaak nr. NL20.17446 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en ambtshalve geweigerd hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen.
Bij uitspraak van 18 november 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H. van der Linden, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       In hoger beroep heeft de vreemdeling een medisch dossier en een psychologisch rapport overgelegd. Die stukken dateren van na de uitspraak van de rechtbank en kunnen daarom niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken. Als de vreemdeling het medisch dossier en het psychologische rapport bij de besluitvorming wil laten betrekken, kan hij een afzonderlijke aanvraag doen om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft.
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2629, over het arrest van 13 december 2016, Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2021
894.