201903306/1/A2.
Datum uitspraak: 15 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 maart 2019 in zaak nr. 18/3058 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Midden-Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2016 heeft de burgemeester een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2017 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de motivering van het besluit van 13 juli 2015, over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] met nummer [...], gewijzigd.
Bij uitspraak van 20 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en bepaald dat het beroepschrift, voor zover gericht op het wijzigen van het besluit van 13 juli 2015, aan de burgemeester wordt doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift.
Bij besluit van 11 september 2018 heeft de burgemeester medegedeeld dat de brief van 13 juli 2015 niet op rechtsgevolg is gericht. De burgemeester heeft bij dat besluit voorts het rijbewijs van [appellant] met nummer [...] voor alle categorieën ongeldig verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 september 2018 vernietigd, het deel van het besluit van 21 juni 2017 dat bij de uitspraak van 20 maart 2018 is aangemerkt als primair besluit herroepen en zich onbevoegd verklaard om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door H.W. Poelman en G.G. van der Laan, zijn verschenen.
Overwegingen
Opmerking vooraf
1. Met ingang van 1 januari 2018 is de gemeente Menterwolde samen met de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Slochteren gefuseerd tot de gemeente Midden-Groningen. In deze uitspraak zal hierna onder de burgemeester ook diens rechtsvoorganger, de burgemeester van Menterwolde, worden verstaan.
Inleiding
2. Op 31 augustus 2013 hebben de Franse autoriteiten het op 15 juni 2007 aan [appellant] afgegeven rijbewijs met nummer [...] ingevorderd in verband met een aldaar gepleegde snelheidsovertreding. Op 5 september 2013 heeft [appellant] bij de politie Groningen aangifte gedaan van vermissing van dit rijbewijs. Op diezelfde dag heeft [appellant] een vervangend rijbewijs aangevraagd bij de gemeente Menterwolde. Door ondertekening van die aanvraag heeft [appellant] verklaard dat zijn rijbewijs niet is gevorderd. Vervolgens heeft de burgemeester eveneens op 5 september 2013 een rijbewijs met nummer [...] aan [appellant] afgegeven in verband met verlies dan wel diefstal van het eerder afgegeven rijbewijs.
3. Naar aanleiding van een brief van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) van 22 oktober 2013, waarin de RDW de burgemeester te kennen heeft gegeven dat [appellant] onjuiste opgave heeft gedaan bij de afgifte van het rijbewijs met nummer [...], heeft de burgemeester bij besluit van 28 november 2013 dit rijbewijs voor alle categorieën ongeldig verklaard. Bij besluit van 12 augustus 2014 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Bij besluit van 13 juli 2015 heeft de burgemeester, onder intrekking van het besluit van 12 augustus 2014, het door [appellant] tegen het besluit van 28 november 2013 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit ingetrokken en besloten om de RDW te verzoeken de ongeldigverklaring van het op 5 september 2013 afgegeven rijbewijs ongedaan te maken. Bij brief van 30 september 2015 heeft de RDW aan de burgemeester medegedeeld niet aan dit verzoek te zullen meewerken.
4. Bij brief van 7 juli 2016 heeft [appellant] de burgemeester verzocht om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de intrekking van zijn rijbewijs. Bij het besluit van 20 september 2016 heeft de burgemeester dit verzoek afgewezen. Bij het besluit van 21 juni 2017 heeft de burgemeester, onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften & klachten Menterwolde, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De burgemeester heeft bij dat besluit voorts de motivering van het besluit van 13 juli 2015 gewijzigd. Bij de uitspraak van 20 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en bepaald dat het beroepschrift, voor zover gericht op het wijzigen van het besluit van 13 juli 2015, aan de burgemeester wordt doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift. Bij het besluit van 11 september 2018 heeft de burgemeester, in afwijking van het advies van Commissie voor de bezwaarschiften, medegedeeld dat de brief van 13 juli 2015 geen besluit is, omdat hij niet op rechtsgevolg is gericht. Volgens de burgemeester was hij niet bevoegd om een besluit van die strekking te nemen. De burgemeester heeft bij dat besluit voorts het op 5 september 2013 aan [appellant] verstrekte rijbewijs met nummer [...] voor alle categorieën ongeldig verklaard.
Aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester bij het gedeelte van het besluit van 21 juni 2017, dat bij de uitspraak van 20 maart 2018 is aangemerkt als een primair besluit, heeft getracht het besluit op bezwaar van 13 juli 2015 te wijzigen. Voor die gepretendeerde bevoegdheid is volgens de rechtbank evenwel geen wettelijke grondslag aan te wijzen, omdat het besluit van 13 juli 2015 formele rechtskracht heeft. Bij het besluit van 11 september 2018 heeft de burgemeester het rijbewijs met nummer [...] opnieuw ongeldig verklaard. Ook voor dit besluit ontbreekt een wettelijke grondslag. De rechtbank heeft zich voorts, op grond van overeenkomstige toepassing van artikel 8:88, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding, omdat niet is voldaan aan het vereiste van connexiteit tussen de bestreden besluitvorming en de daardoor beweerdelijk veroorzaakte schade.
Hoger beroep
6. Voor zover het betoog van [appellant] zich richt tegen het
proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank kan dit niet leiden tot het door hem daarmee beoogde doel, omdat het niet is gericht tegen de aangevallen uitspraak.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de rechtmatigheid en de formele rechtskracht van de besluiten van 28 november 2013, 13 juli 2015 en het besluit op bezwaar van 21 juni 2017.
8. Bij de rechtbank lag het besluit van de burgemeester van 11 september 2018 ter beoordeling voor. De Afdeling leest dit besluit aldus dat de burgemeester daarbij het bezwaar tegen het besluit van 28 november 2013, waarbij het rijbewijs van [appellant] ongeldig is verklaard, opnieuw ongegrond heeft verklaard. De Afdeling is van oordeel dat het besluit van 11 september 2018 op juiste gronden is genomen. [appellant] heeft erkend dat hij bij de aanvraag van het rijbewijs onjuiste gegevens heeft verstrekt, door te verklaren dat zijn rijbewijs vermist was, terwijl zijn rijbewijs was ingenomen door de Franse autoriteiten. De burgemeester had niet tot afgifte van een nieuw rijbewijs mogen overgaan als [appellant] bij zijn aanvraag de juiste gegevens had verschaft, omdat de invordering van een rijbewijs geen grond is als genoemd in artikel 119 van de Wvw 1994 op grond waarvan de burgemeester een nieuw rijbewijs mag afgeven. De burgemeester was daarom gehouden om het rijbewijs van [appellant] op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 ongeldig te verklaren (vergelijk de uitspraak van 19 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:979). 9. Het voorgaande betekent dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 september 2018 ten onrechte gegrond heeft verklaard. Gelet hierop slaagt het hoger beroep van [appellant] en dient de aangevallen uitspraak, voor zover deze het beroep tegen het besluit van 11 september 2018 betreft, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen dat besluit alsnog ongegrond verklaren.
10. [appellant] heeft ter zitting bij de rechtbank verzocht om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de intrekking van zijn rijbewijs. De rechtbank heeft zich ten onrechte onbevoegd verklaard om van dit verzoek kennis te nemen, omdat de ongeldigverklaring van het rijbewijs bij de rechtbank ter beoordeling voorlag. De rechtbank was daarom op grond van artikel 8:91, eerste lid, van de Awb bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.
11. Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak ook in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het verzoek om schadevergoeding alsnog afwijzen. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Nu uit hetgeen onder 8 is overwogen volgt dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs rechtmatig was, bestaat geen grond voor schadevergoeding vanwege een onrechtmatig besluit.
12. De burgemeester dient op de hierna te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 maart 2019 in zaak nr. 18/3058;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het bij de rechtbank ingediende verzoek om schadevergoeding af;
V. veroordeelt de burgemeester van Midden-Groningen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Michiels w.g. Komduur
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020
809.