ECLI:NL:RVS:2020:913

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
202001205/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen handhaving van supermarktgebruik in Uden

Op 1 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Uden, Aldi Vastgoed B.V. en Aldi Best B.V. enerzijds, en Tanzi Holding B.V. en [supermarkt A] anderzijds. De zaak betreft de afwijzing door het college van verzoeken van Tanzi en [supermarkt A] om handhavend op te treden tegen het gebruik van een gebouw op Bitswijk 10A te Uden als supermarkt door Aldi. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 13 januari 2020 de beroepen van Tanzi en [supermarkt A] gegrond verklaard, wat het college verplichtte om opnieuw op de bezwaren te beslissen. Het college en Aldi vorderden schorsing van deze uitspraak, omdat zij vreesden dat uitvoering zou leiden tot onherstelbare schade door sluiting van de Aldi. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van het college en Aldi niet opwegen tegen de belangen van Tanzi en [supermarkt A], die schade ondervinden van de Aldi. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de verzoeken tot schorsing toe te wijzen, en dat de rechtbank in haar eerdere uitspraak terecht had bepaald dat het college opnieuw moest beslissen. De verzoeken werden afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

202001205/2/R2.
Datum uitspraak: 1 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) hangende de hoger beroepen van onder meer:
1.    het college van burgemeester en wethouders van Uden,
2.    Aldi Vastgoed B.V., te Culemborg, en Aldi Best B.V., te Best, verzoekers, (hierna tezamen en in enkelvoud: de Aldi)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 januari 2020 in zaken nrs. 19/413 en 19/626 in het geding tussen:
1.    Tanzi Holding B.V., te Uden,
2.    [supermarkt A], te Uden,
en
het college.
Procesverloop
Bij  besluiten van 10 juli 2018 heeft het college de verzoeken van Tanzi en [supermarkt A] om (preventief) handhavend op te treden tegen het gebruik van het gebouw op het adres Bitswijk 10A te Uden als supermarkt (de Aldi) afgewezen.
Bij besluiten van 18 december 2018 heeft het college de door Tanzi en [supermarkt A] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 januari 2020, heeft de rechtbank de door Tanzi en  [supermarkt A] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en bepaald dat het college opnieuw op de bezwaren moet beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Het college en de Aldi hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 13 januari 2020.
Tevens hebben het college en de Aldi de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[supermarkt A] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 31 maart 2020 ter zitting behandeld, waarbij partijen met hun instemming telefonisch zijn gehoord. Verschenen zijn het college, vertegenwoordigd door mr. L. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, bijgestaan door H. van Erp en C. van den Heuvel, en Aldi Vastgoed B.V., te Culemborg, en Aldi Best B.V., te Best, vertegenwoordigd door mr. M.W.van Nijendaal, advocaat te Arnhem, bijgestaan door [gemachtigde]. Als partij zijn gehoord Tanzi Holding B.V, vertegenwoordigd door mr. M. Brüll, advocaat te Helmond, bijgestaan door [gemachtigde], en [supermarkt A], vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Den Haag, bijgestaan door [gemachtigden].
Overwegingen
1.    De verzoeken van het college en de Aldi hebben de strekking om de uitspraak van de rechtbank te schorsen tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Als gevolg hiervan hoeft het college tot dat moment geen uitvoering te geven aan de in de bestreden uitspraak opgenomen opdracht om opnieuw op de bezwaren tegen het besluit tot weigering om handhavend op te treden te beslissen. Het college en de Aldi vrezen dat uitvoering geven aan de opdracht van de rechtbank ertoe kan leiden dat de inmiddels geopende en in bedrijf zijnde supermarkt weer moet sluiten en dat dit tot onherstelbare schade zal leiden. Het college en de Aldi betogen voorts dat de uitspraak van de rechtbank onjuist is en dat het gebruik van het gebouw als supermarkt niet in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, zodat geen sprake is een overtreding van artikel 2.1, eerste lid en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna de Wabo).
Tanzi en [supermarkt A] stellen, kort gezegd, dat in dit geval geen aanleiding bestaat om af te wijken van de hoofdregel dat de uitspraak van de rechtbank moet worden nageleefd. Volgens hen wegen de belangen van het college en de Aldi om geen besluit te hoeven nemen, niet op tegen de belangen die zij hebben bij onder meer de exploitatie van de nabijgelegen Jumbo-supermarkt. Deze exploitatie ondervindt volgens hen schade door de (niet-toegestane) Aldi. [supermarkt A] wijst in dit verband erop dat de uitspraak van de rechtbank niet verplicht tot het sluiten van de Aldi. Tanzi en [supermarkt A] menen tenslotte dat de uitspraak van de rechtbank op goede gronden is gewezen.
2.    De voorzieningenrechter laat in het midden of de uitspraak van de rechtbank van 13 januari 2020 voor vernietiging in aanmerking komt.  Vooralsnog is de voorzieningenrechter, mede gelet op de door de rechtbank genoemde uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1645), er niet van overtuigd dat de uitspraak van de rechtbank evident onjuist is. Een beantwoording van die vraag vergt echter nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet leent.
3.    De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de rechtbank in de uitspraak van 13 januari 2020 heeft bepaald dat het college opnieuw op de bezwaren moet beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, zijnde dat de weigering om handhavend op te treden ontoereikend is gemotiveerd.
De belangen die door het college en de Aldi zijn ingebracht zijn niet van dien aard dat deze aanleiding geven om af te wijken van de hoofdregel dat het college een nieuw besluit moet nemen dat met toepassing van artikel 6:19 van de Awb kan worden beoordeeld in het kader van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de uitspraak van de rechtbank dateert van 13 januari 2020, ongeveer 2,5 maanden geleden, en ertoe strekt dat het college een nieuw besluit neemt met verbeterde motivering. Deze uitspraak verplicht niet tot handhavend optreden tegen de Aldi.
De voorzieningenrechter wijst er verder op dat indien de Afdeling naar aanleiding van de behandeling van de hoofdzaak tot het oordeel zou komen dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan worden gelaten, het door het college nieuw genomen besluit eveneens kan worden vernietigd.
4.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor toewijzing van de verzoeken.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Minderhoud    w.g. Scheele
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020
723.