ECLI:NL:RVS:2020:769

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
201904851/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanwijzing onder Sanctieregeling Terrorisme 2007-II

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 mei 2019, waarin hij werd aangewezen als persoon op wie de Sanctieregeling Terrorisme 2007-II van toepassing is. De Raad van State heeft op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak zich heeft gebogen over de vraag of de kennisneming van bepaalde onderliggende stukken gerechtvaardigd was. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had verzocht om beperking van de kennisneming van een individueel ambtsbericht van de AIVD, met het argument dat dit in het belang van de nationale veiligheid was.

De Afdeling heeft overwogen dat het belang van bescherming van de nationale veiligheid zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om kennis te nemen van de onderliggende stukken. De Afdeling heeft daarbij rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van vrijgave van deze stukken voor lopende en toekomstige onderzoeken van de AIVD. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de weigering van kennisneming gerechtvaardigd is, en heeft het verzoek van de minister tot beperkte kennisneming toegewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 maart 2020.

Uitspraak

201904851/2/A3.
Datum beslissing: 17 maart 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 mei 2019 in zaak nr. 18/4234 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 mei 2019 in zaak nr. 18/4234. Het gaat in die zaak om de aanwijzing van [appellant] als persoon op wie de Sanctieregeling Terrorisme 2007-II van toepassing is.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft na toepassing van artikel 8:45, eerste lid en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) van 28 maart 2017 overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Overwegingen
1.    De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht kennis zal nemen.
2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.    Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van bescherming van de nationale veiligheid zwaarder dan het belang dat [appellant] kennis neemt van de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat, indien de stukken worden vrijgegeven, zowel lopende als toekomstige onderzoeken van de AIVD gefrustreerd kunnen worden en daarmee de nationale veiligheid in gevaar kan worden gebracht.
4.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe;
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2020