201903702/1/A3.
Datum uitspraak: 4 maart 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: [appellant]), voor zijn minderjarig kind [dochter], beiden wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2019 in zaak nr. 18/3767 in het geding tussen:
[dochter] [lees: [appellant], voor zijn dochter]
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB).
Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2016 heeft de SVB, voor zover thans van belang, een verzoek op grond van artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) van [appellant] voor zijn dochter afgewezen. Het verzoek houdt in om de Belastingdienst/Toeslagen op te dragen de gegevens van de dochter van [appellant], zoals door de SVB op 19 januari 2016 aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekt, te verwijderen.
Bij besluit van 29 augustus 2018 heeft de SVB het daartegen door [appellant] voor zijn dochter gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2019 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] voor zijn dochter ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] voor zijn dochter hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De SVB en [appellant] hebben ieder nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2019, waar [appellant] en de SVB, vertegenwoordigd door mr. R. Schaap en mr. H.L. Hardiwinangun, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De dochter van [appellant] is geboren op [2016]. Op 19 januari 2016 heeft de SVB eenmalig ter beoordeling van een eventueel recht op kindgebonden budget aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven dat voor haar recht op kinderbijslag is ontstaan.
Voor de procedurele voorgeschiedenis van deze zaak wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1877. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het door [appellant] voor zijn dochter ingediende beroepschrift een bezwaarschrift is, voor zover het zich richt tegen de afwijzing in het besluit van 12 augustus 2016 van het verzoek op grond van artikel 36 van de Wbp om de Belastingdienst/Toeslagen op te dragen de gegevens van de dochter van [appellant], zoals door de SVB op 19 januari 2016 aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekt, te verwijderen. De Afdeling heeft het hoger beroep in die zaak gegrond verklaard en de betrokken aangevallen uitspraak vernietigd voor zover de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van vermeld verzoek ongegrond heeft verklaard. Verder heeft de Afdeling de SVB opgedragen een besluit te nemen op het tegen de afwijzing van het verzoek gemaakte bezwaar en daarbij vastgesteld dat het bezwaar met toepassing van de Verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (hierna: de AVG) moet worden beoordeeld. Ter uitvoering van de uitspraak van 6 juni 2018 heeft de SVB het besluit van 29 augustus 2018 genomen. In het besluit heeft de SVB zich op het standpunt gesteld dat de AVG geen grondslag biedt om de Belastingdienst/Toeslagen op te dragen dan wel te verzoeken de op 19 januari 2016 verstrekte gegevens te wissen, omdat de SVB de gegevens eenmalig ter beoordeling van een eventueel recht op kindgebonden budget aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft verstrekt en de Belastingdienst/Toeslagen vanaf de ontvangst van de gegevens verwerkingsverantwoordelijke voor de gegevens is geworden.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 augustus 2018 ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Hierbij voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken zijn als bedoeld in artikel 26 van de AVG, omdat zij in 2007 een convenant hebben gesloten op basis waarvan de SVB de gegevens heeft verstrekt. Van een vaststelling op transparante wijze van hun respectieve verantwoordelijkheden voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de AVG is volgens hem geen sprake. De SVB zou daarom op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG, de gegevens moeten laten wissen. Hij wijst op een brief van 7 april 2016 waarin de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP) de Belastingdienst/Toeslagen verzoekt om verhuurders die onrechtmatig verstrekte inkomensindicaties van huurders onder zich hebben, te verzoeken deze inkomensindicaties uit hun administraties te verwijderen en te vernietigen. Voorts voert hij aan dat de gegevensverstrekking door de SVB aan de Belastingdienst/Toeslagen onrechtmatig was, dat de SVB de gegevens over de gegevensverstrekking aan de Belastingdienst/Toeslagen moet wissen en dat de Belastingdienst/Toeslagen het door de SVB doorgestuurde verzoek om verwijdering van de gegevens ten onrechte heeft afgewezen.
2.1. Artikel 4, aanhef en onder 7), van de AVG luidt: "Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder […] „verwerkingsverantwoordelijke": een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; wanneer de doelstellingen van en de middelen voor deze verwerking in het Unierecht of het lidstatelijke recht worden vastgesteld, kan daarin worden bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen[.]"
Artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG luidt: "De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is: […] de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt[.]"
Artikel 26, eerste lid, luidt: "Wanneer twee of meer verwerkingsverantwoordelijken gezamenlijk de doeleinden en middelen van de verwerking bepalen, zijn zij gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken. Zij stellen op transparante wijze hun respectieve verantwoordelijkheden voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening vast, met name met betrekking tot de uitoefening van de rechten van de betrokkene en hun respectieve verplichtingen om de in de artikelen 13 en 14 bedoelde informatie te verstrekken, door middel van een onderlinge regeling, tenzij en voor zover de respectieve verantwoordelijkheden van de verwerkingsverantwoordelijken zijn vastgesteld bij een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepaling die op de verwerkingsverantwoordelijken van toepassing is. In de regeling kan een contactpunt voor betrokkenen worden aangewezen."
2.2. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, biedt de AVG geen grondslag voor de SVB om de Belastingdienst/Toeslagen op te dragen de op 19 januari 2016 verstrekte gegevens te verwijderen. Het gaat immers om gegevens die de Belastingdienst/Toeslagen onder zich heeft. De SVB heeft geen zeggenschap over of invloed op het bewaren of wissen van gegevens door de Belastingdienst/Toeslagen en is daarvoor niet verantwoordelijk. Dat de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen al dan niet op transparante wijze hun respectieve verantwoordelijkheden voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de AVG hebben vastgesteld, heeft geen betekenis voor beantwoording van de vraag of de SVB de Belastingdienst/Toeslagen kan opdragen de gegevens te verwijderen. [appellant] kan de Belastingdienst/Toeslagen voor zijn dochter verzoeken de gegevens te wissen, wat hij ook heeft gedaan en waarover de Belastingdienst/Toeslagen een besluit heeft genomen. De brief van de AP van 7 april 2016 doet aan het voorgaande niet af. Uit die brief blijkt niet dat de AP de Belastingdienst/Toeslagen wettelijk verantwoordelijk hield voor de verwijdering en vernietiging van onrechtmatig verstrekte huurindicaties uit de administraties van verhuurders.
Het betoog faalt.
2.3. Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of de SVB en de Belastingdienst/Toelagen gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken zijn hier niet te worden beantwoord. Evenmin behoeft de vraag of de gegevensverstrekking door de SVB aan de Belastingdienst/Toeslagen onrechtmatig was hier te worden beantwoord. Verder behoeft hier niet te worden beoordeeld of de SVB de gegevens over die gegevensverstrekking moet wissen en of de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft geweigerd de verstrekte gegevens te wissen, omdat deze kwesties niet onder het bereik van het hier voorliggende verzoek vallen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Borman w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2020
620.