ECLI:NL:RVS:2018:1877

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
201702342/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om gegevensverwerking door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ongegrond werd verklaard. Het oorspronkelijke besluit van de SVB, genomen op 1 maart 2016 en aangevuld op 19 april 2016, betrof een verzoek van [appellant] op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De SVB had meegedeeld dat persoonsgegevens van de dochter van [appellant] aan de Belastingdienst/Toeslagen waren verstrekt, en dat dit gebeurde op basis van wettelijke grondslagen zoals artikel 34 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 38 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

De rechtbank oordeelde dat de SVB voldoende had toegelicht welke gegevens waren verstrekt en met welk doel, en dat de SVB had voldaan aan de verplichtingen onder de Wbp. [appellant] was het hier niet mee eens en stelde dat de gegevensverstrekking ondoelmatig was en in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hij voerde aan dat de SVB ten onrechte niet de bandopname van de hoorzitting had verstrekt en dat de rechtbank had miskend dat de motivering van de SVB was gewijzigd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de afwijzing van het verzoek van [appellant] om de aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekte gegevens te verwijderen. De SVB werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant]. De Afdeling bevestigde de overige delen van de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de SVB tot vergoeding van proceskosten en terugbetaling van griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201702342/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 februari 2017 in zaak nr. 16/4231 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB).
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2016, dat op 19 april 2016 is aangevuld, heeft de SVB beslist op een verzoek van [appellant] op grond van artikel 35, eerste en vierde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp).
Bij besluit van 12 augustus 2016 heeft de SVB het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2018, waar [appellant], en de SVB, vertegenwoordigd door mr. S.M.C. Rooijers en A.J. Burghouts, zijn verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1.    De voor deze zaak relevante bepalingen zijn vermeld in de aangehechte bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant] heeft de SVB verzocht hem mee te delen welke persoonsgegevens van zijn [dochter] door de SVB aan de Belastingdienst/Toeslagen zijn verstrekt, op grond van welke wettelijke grondslag dat is gedaan en in hoeverre die verstrekking in overeenstemming is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, nu voor de dochter geen kinderbijslag of kindgebonden budget is aangevraagd.
Bij het primaire besluit heeft de SVB meegedeeld dat een zogenaamd startbericht aan de Belastingdienst/Toeslagen is verzonden. Dat is een digitale melding inhoudende dat vanaf een bepaalde datum voor het desbetreffende kind recht op kinderbijslag bestaat. Dit bericht wordt met betrekking tot alle kinderen waarvoor dat recht ontstaat automatisch aan de Belastingdienst/Toeslagen verzonden. Als wettelijke grondslag voor deze gegevensverstrekking heeft de SVB artikel 34, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen genoemd. Voorts heeft zij verwezen naar de memorie van toelichting bij de Wet hervorming kindregelingen (Kamerstukken II 2012/13, 33 716, nr. 3).
Bij het besluit op bezwaar heeft de SVB meegedeeld dat de grondslag voor de gegevensverstrekking mede wordt gevonden in artikel 38, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) en een tussen de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen gesloten samenwerkingsconvenant.
Beoordeling door de rechtbank
3.    De rechtbank heeft overwogen dat de SVB bij het primaire besluit heeft toegelicht welke gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen zijn verstrekt en met welk doel. Hiermee heeft de SVB in beginsel aan de verplichting op grond van artikel 35 van de Wbp voldaan.
Bij het besluit op bezwaar heeft de SVB de motivering op het punt van de wettelijke grondslag voor de gegevensverstrekking aangevuld.
[appellant] bestrijdt deze grondslag niet, maar vindt het systeem van gegevensverstrekking door de SVB aan de Belastingdienst/Toeslagen, ondanks deze grondslag, ondoelmatig. Dit maakt echter niet dat de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Derhalve mist het door [appellant] in bezwaar en beroep genoemde artikel 36 van de Wbp in dit geval toepassing. Wat [appellant] stelt over de onrechtmatigheid van de gegevensverstrekking in zijn geval, valt buiten het bereik van het verzoek om informatie, dat in deze procedure voorligt. [appellant] kan op grond van artikel 40 van de Wbp verzet tegen de gegevensverstrekking indienen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat bij het besluit op bezwaar de motivering betreffende de wettelijke grondslag voor de gegevensverstrekking door de SVB aan de Belastingdienst/Toeslagen is gewijzigd en dat de besluitvorming daarom onrechtmatig is. Voor zover de gewijzigde motivering een aanvulling op het primaire besluit betreft, had het desbetreffende bezwaar gegrond moeten worden verklaard.
Voorts heeft de rechtbank miskend dat de SVB ten onrechte niet de van de hoorzitting in bezwaar gemaakte bandopname aan hem heeft verstrekt, aldus [appellant].
4.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de SVB bij het besluit op bezwaar de wettelijke grondslag voor de gegevensverstrekking nader heeft gemotiveerd en dat mocht doen. Dat, zoals [appellant] aanvoert, hij in zijn belang is geschaad omdat hij bezwaar heeft moeten maken tegen de onvolledige vermelding van de grondslag in het primaire besluit, onderschrijft de Afdeling niet. [appellant] komt op tegen de verstrekking door de SVB aan de Belastingdienst/Toeslagen van gegevens betreffende zijn dochter en wil dat deze gegevens worden verwijderd. Daartoe heeft hij de vraag naar de wettelijke grondslag voor de gegevensverstrekking gesteld. De door de SVB over deze grondslag verstrekte informatie vormde voor [appellant] niet de aanleiding voor het maken van bezwaar.
Artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) schrijft, op herroeping van het bestreden besluit door het bestuursorgaan na, geen formulering voor bij de beslissing op een ontvankelijk bezwaar.
Of een bezwaar al dan niet gegrond wordt verklaard, is niet van belang. Het gaat er alleen om of het primaire besluit moet worden herroepen of niet. In dit geval heeft het bezwaar geleid tot een verbetering van de motivering, maar niet tot herroeping van het primaire besluit. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien te oordelen dat recht bestaat op vergoeding van de door [appellant] in bezwaar gemaakte kosten, zoals hij heeft aangevoerd.
De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de SVB zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat kon worden volstaan met het verstrekken van een schriftelijke samenvatting van hetgeen tijdens de hoorzitting is besproken. Voor de SVB gold niet de verplichting om de voor intern gebruik gemaakte bandopname van de hoorzitting of een integrale en woordelijke weergave van het tijdens de hoorzitting besprokene aan [appellant] te verstrekken.
[appellant] heeft niet gesteld dat relevante informatie in het verslag van de hoorzitting ontbreekt.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt, zakelijk samengevat, dat de rechtbank heeft miskend dat de SVB zijn verzoek op basis van artikel 36 van de Wbp, om de aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekte gegevens betreffende zijn dochter te doen verwijderen, ten onrechte heeft afgewezen. Daartoe voert hij aan dat het systeem van de gegevensverstrekking door de SVB aan de Belastingdienst/Toeslagen in strijd is met de noodzakelijkheidseis in artikel 8, aanhef en onder e en f, van de Wbp en met het proportionaliteitsbeginsel en dat de verstrekking van de gegevens in het geval van zijn dochter onrechtmatig is. Volgens [appellant] is het verzoek ten onrechte niet mede als verzet in de zin van artikel 40 van de Wbp aangemerkt.
5.1.    In hoger beroep is onbestreden het oordeel van de rechtbank dat de SVB heeft voldaan aan het verzoek van [appellant] op grond van artikel 35 van de Wbp.
[appellant] komt op tegen de afwijzing van de SVB van zijn verzoek op basis van artikel 36 van de Wbp. Hij heeft dat verzoek eerst in bezwaar gedaan. De afwijzing van het verzoek in het besluit van 12 augustus 2016 betreft derhalve een primair besluit. Voor zover het beroepschrift van [appellant] zich daartegen richt, is dit een bezwaarschrift. De rechtbank had het beroepschrift in zoverre met toepassing van artikel 6:15 van de Awb moeten doorzenden aan de SVB om een besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft dit ten onrechte nagelaten. Gelet hierop dient het betoog vermeld onder 5., dat in wezen ziet op de afwijzing van het verzoek, buiten behandeling te blijven.
Conclusie
6.    Gelet op hetgeen onder 5.1. is overwogen, is het hoger beroep gegrond.
7.    De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij het beroep van [appellant], voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek op basis van artikel 36 van de Wbp, neergelegd in het besluit van 12 augustus 2016, ongegrond heeft verklaard.
De SVB dient alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van [appellant] gericht tegen de afwijzing van het verzoek om de aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekte gegevens betreffende zijn dochter te doen verwijderen. De Afdeling zal daartoe het beroepschrift van [appellant] van 7 september 2016, aangevuld bij brief van 5 december 2016, aan de SVB doorzenden. Het bezwaar moet worden beoordeeld met toepassing van de op 25 mei 2018 in werking getreden Algemene verordening gegevensbescherming. De Wbp is op die datum vervallen.
De Afdeling zal de aangevallen uitspraak voor het overige bevestigen.
8.    Gelet op rechtsoverweging 6. van de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1106, wordt de SVB op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten veroordeeld.
9.    Redelijke toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 februari 2017 in zaak nr. 16/4231, voor zover de rechtbank daarbij het beroep van [appellant], voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek op basis van artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens, neergelegd in het besluit van de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank van 12 augustus 2016, ongegrond heeft verklaard;
III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.    draagt de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank op om een besluit te nemen op het bezwaar van [appellant] gericht tegen de afwijzing van het verzoek om de aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekte gegevens betreffende zijn dochter te doen verwijderen;
V.    veroordeelt de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 179,37 (zegge: honderdnegenenzeventig euro en zevenendertig cent);
VI.    verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Michiels    w.g. De Wilde
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
598. BIJLAGE
Wet bescherming persoonsgegevens
Artikel 8
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:
[-]
e. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt, of
f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
Artikel 35
1. De betrokkene heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
[-]
4. Desgevraagd doet de verantwoordelijke mededelingen omtrent de logica die ten grondslag ligt aan de geautomatiseerde verwerking van hem betreffende gegevens.
Artikel 36
1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
[-].