ECLI:NL:RVS:2020:631

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
201907722/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake aanvragen voor verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 oktober 2019. De rechtbank had de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en de besluiten van de staatssecretaris om deze aanvragen niet in behandeling te nemen vernietigd. De staatssecretaris was verplicht om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank.

Echter, tijdens de procedure heeft de staatssecretaris geconstateerd dat de vreemdelingen op 14 oktober 2019 met onbekende bestemming zijn vertrokken en dat er sindsdien geen contact meer met hen is geweest. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de vreemdelingen niet langer bescherming in Nederland zoeken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de staatssecretaris, gezien deze nieuwe informatie, geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn grieven tegen de uitspraak van de rechtbank.

Daarom heeft de Raad van State het hoger beroep van de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 februari 2020.

Uitspraak

201907722/1/V3.
Datum uitspraak: 27 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 oktober 2019 in zaak nr. NL19.19038 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 13 augustus 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 16 oktober 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. A. Spel, advocaat te Alkmaar, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Desgevraagd hebben de vreemdelingen een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.    De vreemdelingen zijn volgens de staatssecretaris op 14 oktober 2019 met onbekende bestemming vertrokken. De gemachtigde van de vreemdelingen heeft bij brief van 5 februari 2020 aan de Afdeling te kennen gegeven dat zij in ieder geval sinds 14 oktober 2019 geen contact meer heeft met hen. Daaruit leidt de Afdeling af dat de vreemdelingen niet langer bescherming in Nederland zoeken.
1.1    Nu de staatssecretaris met inachtneming van dit nieuwe gegeven opnieuw op de aanvragen zal moeten beslissen, hebben de door de staatssecretaris in het hogerberoepschrift bestreden overwegingen van de rechtbank in deze zaak geen praktische betekenis meer. Evenmin zijn deze overwegingen bindend in toekomstige geschillen. De staatssecretaris heeft om die reden geen belang meer bij een beoordeling van zijn grieven.
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier.
w.g. Kuijer    w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2020
466-907.