Uitspraak
Datum uitspraak: 26 februari 2020
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin een bestuurlijke boete van € 4.000,- opgelegd aan [appellante sub 2] werd herzien naar € 1.500,-. De zaak begon met inspecties door de arbeidsinspectie op 13 mei 2016, waaruit bleek dat [appellante sub 2] het minimumloon van vier werknemers niet giraal had uitbetaald van januari tot en met april 2016, wat in strijd is met artikel 7a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet hoefde te volstaan met een waarschuwing, omdat het bedrag aan loon dat niet giraal was betaald meer dan € 50,- bedroeg. De rechtbank matigde de boete echter, omdat [appellante sub 2] niet op de hoogte was van de verplichting om giraal te betalen en de verplichting pas sinds 1 januari 2016 gold. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte de boete had gematigd en dat er geen reden was om af te wijken van de beleidsregel voor boeteoplegging. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de boete niet evenredig was en dat de staatssecretaris de boete niet hoefde te matigen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van [appellante sub 2] werd ongegrond verklaard.