ECLI:NL:RVS:2020:533
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- C.M. Wissels
- A. Kuijer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning asiel en inreisverbod
Op 19 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de intrekking van een aan een vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en de uitvaardiging van een inreisverbod. De staatssecretaris had op 27 maart 2018 het besluit genomen om de verblijfsvergunning in te trekken, waarop de vreemdeling in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris op 26 februari 2019.
De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M. van Eik, diende een schriftelijke uiteenzetting in en stelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep in. De staatssecretaris overhandigde de stukken die ten grondslag lagen aan het besluit, maar met een beperking op de kennisneming vanwege gewichtige redenen. De vreemdeling verleende toestemming om op basis van deze stukken uitspraak te doen.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het hoger beroep van de staatssecretaris werd ongegrond verklaard, waardoor het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling verviel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 525,00.