201903663/1/A3.
Datum uitspraak: 19 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 maart 2019 in zaken nrs. 18/3371 en 18/3392 in het geding tussen:
[appellanten sub 2]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2018 heeft de minister de aan [appellant sub 2A] verleende vergunning voor het vissen met staande netten, type 1 (hierna: de vergunning) ingetrokken voor de periode 1 september 2018 tot en met 29 september 2019.
Bij afzonderlijke besluiten van 23 juli 2018 heeft de minister de door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gemaakte bezwaren gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen in die zin dat de vergunning wordt ingetrokken voor de periode 1 september 2018 tot en met 19 januari 2019.
Bij uitspraak van 29 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellanten sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 23 juli 2018 vernietigd en de minister opgedragen nieuwe besluiten op de bezwaren van [appellanten sub 2] te nemen, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft het primaire besluit tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe besluiten op bezwaar geschorst. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de minister en [appellanten sub 2] hoger beroep ingesteld.
[appellanten sub 2] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister en de [appellanten sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2020, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.H. Verheul-Verkaijk en M. Ros, en [appellanten sub 2], bijgestaan door mr. P.F.M. Deijkers, advocaat te Hoorn, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De van belang zijnde regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van de uitspraak.
[appellant sub 2A] heeft een vergunning om te vissen op het IJsselmeer. Van deze vergunning maakt hij gebruik binnen het visserijbedrijf dat hij samen met zijn broer [appellant sub 2B] heeft. Zij vissen samen op het schip met [nummer]. De vergunning van [appellant sub 2A] is gedeeltelijk ingetrokken omdat [appellanten sub 2] volgens de minister met meer staande netten, type 1, hebben gevist dan waarvoor vergunning is verleend. In opdracht van de officier van justitie is een peilbaken geplaatst op [schip]. Aan de hand van gegevens van dit peilbaken is de vaarroute op 30 november 2017 van [schip] vastgesteld. Deze route is nagevaren. Daarbij zijn op de route legale en illegale netten aangetroffen. Aan de illegale netten zijn drijvers aangetroffen, soortgelijk aan die bij een eerdere overtreding door de [appellanten sub 2] werden gebruikt. De [appellanten sub 2] bestrijden dat de aangetroffen netten van hen zijn en dat zij daarmee gevist hebben.
Hoger beroep van de [appellanten sub 2]
2. [appellanten sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij met illegale netten hebben gevist. Zij stellen dat niet op de gegevens van het peilbaken vertrouwd mag worden. Zij hebben informatie gevraagd over het peilbaken, maar niet gekregen en kunnen dus niet nagaan of de aannames van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (hierna: de NVWA) juist waren. Dat is in strijd met fair trial en de rechtszekerheid, aldus [appellanten sub 2]. Een peilbaken is daarnaast gevoelig voor ledverlichting wat tot verstoring van het signaal kan leiden. Ook stellen zij dat de punten die op de kaarten staan waaruit de vaarroute en snelheid zijn afgeleid niets zeggen omdat zij vaak kriskras over het water varen en dat dus ook tussen de punten gebeurd kan zijn. Er is voor de vaarroute alleen naar het peilbaken gekeken en niet met het oog waargenomen. Er is dus niet vastgesteld of anderen mogelijk eigenaar zijn van de netten. Dat het peilbaken om de 1 á 2 minuten een signaal heeft afgegeven, blijkt nergens uit. Op de kaart van de route van 30 november 2017 staan maar vijftien punten. Voor de datum van 1 december is er in het geheel geen kaart die aantoont dat dezelfde route is gevaren.
De rechtbank is voorbij gegaan aan het betoog van de [appellanten sub 2] over de hoeveelheid gevangen voorn. Ook is voorbijgegaan aan het betoog dat bij een snelheid van 2.7 tot 3.2 knopen per uur geen netten gevierd kunnen worden. Dat de netten niet vervuild waren met wier komt volgens hen doordat het water in het gebied waar de illegale netten stonden schoner is en daar geen wier groeit.
2.1. In het kader van het onderzoek is op 7 december 2017 door toezichthouders, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar van de NVWA een rapport van bevindingen, opgemaakt op ambtseed c.q. ambtsbelofte, met datum 7 december 2017. In bijlage 2 bij het rapport van bevindingen is een overzicht van de vaarbewegingen van [schip] op 30 november 2017 gegeven. In het rapport van bevindingen staat (de Afdeling citeert letterlijk):
"Volgens het baken heeft [schip] op 30 november 2017 tussen de punten vermeld op de kaart in bijlage 2:
Tussen de punten 2 en 3 gevaren met een gemiddelde snelheid van ongeveer 3 knopen over een afstand van ongeveer 900 meter, ons gelijkend op een snelheid waarmee netten gezet worden.
Tussen de punten 6 en 7 gevaren met een gemiddelde snelheid van ongeveer 3 knopen over een afstand van ongeveer 1700 meter, ons gelijkend op een snelheid waarmee netten gezet worden.
Tussen de punten 11, via 12 naar 13 gevaren met een gemiddelde snelheid van ongeveer 3 knopen over een afstand van ongeveer 800 meter, ons gelijkend op een snelheid waarmee netten gezet worden.
Tussen de punten 14 en 15 gevaren met een gemiddelde snelheid van ongeveer 3 knopen over een afstand van ongeveer 800 meter, ons gelijkend op een snelheid waarmee netten gezet worden.
In totaal heeft [schip] een afstand gevaren van ongeveer 4200 meter met een snelheid van gemiddeld 3 knopen. Tussen de andere punten op de kaart is met andere snelheden gevaren, welke aangeven dat daar vermoedelijk niet gezet is.
Op 30 november 2017 bevonden wij, rapporteurs, samen met de genoemde collega's op de lijn tussen de punten 11 en 13 op bijlage 2. Hier zagen wij een 9 tal jonen staan, afkomstig van [schip], aangevend dat daar gelet op onze ervaringen ongeveer 800 meter staande netten stonden. Gelet op het feit dat hier jonen op zaten, gaan we ervan uit dat hier legale netten stonden.
Vervolgens bevonden wij, rapporteurs, samen met de genoemde collega's op de lijn tussen de punten 14 en 15 op bijlage 2. Hier zagen wij een negental jonen staan, afkomstig van [schip], aangevend dat daar gelet op onze ervaringen ongeveer 800 meter staande netten stonden. Gelet op het feit dat hier jonen op zaten, gaan we ervan uit dat hier legale netten stonden.
Hierna bevonden wij, rapporteurs, samen met de genoemde collega's op de lijn tussen de punten 2 en 3 op bijlage 2. Hier zagen wij geen jonen staan. Vervolgens hebben wij met een dreg de bedoelde lijn afgevaren. Precies op de lijn waar [schip] volgens de gegevens van het peilbaken had gevaren, vonden wij, rapporteurs en overige genoemde collega's in totaal 9 staande netten van 100 meter per stuk, welke niet waren voorzien van vismerken en jonen.
Hierna bevonden wij, rapporteurs, samen met de genoemde collega's op de lijn tussen de punten 6 en 7 op bijlage 2. Hier zagen wij geen jonen staan. Vervolgens hebben wij met een dreg de bedoelde lijn afgevaren. Precies op de lijn waar [schip] volgens de gegevens van het peilbaken had gevaren, vonden wij, rapporteurs en overige genoemde collega's in totaal 16 staande netten van 100 meter per stuk, welke niet waren voorzien van vismerken en jonen.
Resumerend hebben wij in de posities zoals weergegeven door het geplaatste peilbaken in totaal 2500 meter staande netten aangetroffen, illegaal geplaatst zonder merken. Tevens zijn dus een tweetal rijen met jonen gevonden, van in totaal 1600 meter met vermoedelijk legale staande netten van [schip].
Ingevolge de peilbakens heeft [schip] op vrijdagochtend 1 december 2017 nogmaals de posities bezocht waar de illegale netten stonden, zonder dat daar legale netten stonden, en hij daar dus geen staande netten hoefde te halen.
[…]
Wij, rapporteurs hebben via A.l.S. waargenomen dat van de genoemde vaartuigen alleen [ander schip] rond 30 november in de buurt van de posities van [schip] heeft gevaren. Echter via A.l.S. is goed te zien dat [ander schip] zijn netten op andere posities heeft gezet. Daarnaast hebben wij, rapporteurs, op 30 november 2017 op het water waargenomen dat [ander schip] op de posities die het A.l.S. aangaven, keurig jonen had geplaatst op zijn staande netten. Tevens heeft [ander schip] zijn A.l.S. niet uitgezet op het moment dat men daar voer, zodat we hebben kunnen zien dat hij niet over de lijnen heeft gevaren waar de illegale netten stonden. Tijdens het onderzoek Is gebleken dat [schip] op het moment dat men voer over de lijn waar wij de illegale netten aantroffen, zijn A.l.S. uitgeschakeld had."
In het rapport van bevindingen van 7 februari 2018 van toezichthouders, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar van de NVWA en brigadiers van de politie, opgemaakt op ambtseed c.q. ambtsbelofte, staat (de Afdeling citeert letterlijk):
"Op 15 oktober 2015 is [schip] door ons, [rapporteurs], op heterdaad betrapt op het plaatsen van 2200 meter illegaal staande netten in het Markermeer. […] Tijdens dit onderzoek troffen wij […] aan het uiteinde van elke rij illegale staande netten een plastic flesje aan als drijver. Dit flesje was via een oranje touw bevestigd aan het uiteinde van het net. Als gewicht was een halve schalm bevestigd aan het touw. […] Op 7 december 2017 hebben wij […] aangetroffen flesjes met touw, welke op 30 november 2017 in beslag genomen zijn vergeleken met het flesje en touw van 15 oktober 2015. Het leek ons […] dat het flesje en touw van 15 oktober 2015, afkomstig van [schip], exact overeen kwam met het flesje en touw welke in beslag zijn genomen op 30 november 2017. Wij, [rapporteurs] voeren al meer dan 15 jaar visserijcontroles uit op het IJsselmeer en Markermeer. Tijdens deze controles zijn door ons regelmatig illegale staande netten aangetroffen. Zeer sporadisch zat daar wel eens een drijver op. Echter, de drijvers zoals aangetroffen tijdens dit onderzoek, hebben wij nog maar 1 keer eerder gezien, en wel op 15 oktober 2015 op de illegale staande netten van [schip]."
Verder vermeldt dit rapport: "Met betrekking tot het eventueel storen van het baken op de A.I.S.-apparatuur heb ik, [rapporteur], contact gezocht met de technische dienst van het observatieteam van de FIOD. Deze verklaarde mij dat het baken uitzend via een andere frequentie en systemen dan het A.I.S.-systeem, en dat storing hierdoor uitgesloten is."
2.2. Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
Het peilbaken voldoet blijkens een keuringsrapport van de Teamleider Politie/Landelijke eenheid/Dienst Landelijke Operationele Samenwerking/Keuringsdienst van 14 juli 2015 en geldig tot 1 mei 2025, aan de daaraan te stellen eisen. Behoudens zeer zwaarwegende aanwijzingen voor het tegendeel, kan bij de aanwezigheid van een keuringsrapport, worden uitgegaan van de juiste werking van het baken (vergelijk: arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4650). [appellanten sub 2] hebben een proces-verbaal van 16 maart 2018 overgelegd. Bij dit proces-verbaal zitten bijlagen met de bakengegevens van [schip] van 29 en 30 november 2017 en een gedetailleerde grafische weergave van de gegevens van 30 november 2017. Op 29 november 2017 is [schip] in de haven gebleven. Op grond van de gegevens van 30 november 2017 is het kaartje opgemaakt dat als bijlage bij het rapport van bevindingen van 7 december 2017 is gevoegd. Deze route komt ook overeen met de legaal geplaatste netten van [appellanten sub 2]. De bakengegevens van 29 november 2017, toen [schip] in de haven lag, geven enkele signalen buiten de haven. Dit betreft echter enkele uitzonderingen. De minister heeft ter zitting toegelicht dat dit onder andere kan worden veroorzaakt door omliggende gebouwen of masten. Dat op 29 november 2017 tijdens of kort na het verlaten van de haven enkele afwijkende locaties door het peilbaken zijn geregistreerd, betekent daarom niet dat de gegevens van de verdere vaarroute van 30 november 2017 niet juist zijn. De bakengegevens en de grafische weergave van 30 november 2017 geven in tijd en plaats een consistent beeld van de vaarroute van [schip]. Deze consistente gegevens over de route bieden ook geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van [appellanten sub 2] dat de werking van het peilbaken verstoord was door ledverlichting.
In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de minister de in de rapporten weergegeven bevindingen niet ten grondslag had mogen leggen aan zijn besluit. Niet blijkt dat het peilbaken niet goed heeft gefunctioneerd. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat een ander de netten heeft geplaatst. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het betoog dat met de snelheid van 2.7 tot 3.2 knopen geen netten gevierd kunnen worden, niet slaagt omdat ter hoogte van de illegaal geplaatste netten met een zelfde snelheid is gevaren als bij de legaal geplaatste netten. De betogen over de mededelingen over de hoeveelheid gevangen voorn en de hoeveelheid wier in de netten leiden ook niet tot twijfel over de bevindingen in het rapport.
Op basis van de rapporten van bevindingen heeft de minister dan ook mogen concluderen dat de illegale netten van de [appellanten sub 2] waren en dat zij daarmee gevist hebben.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep van de [appellanten sub 2] is ongegrond.
Het door de minister aangevallen deel van de uitspraak
3. De rechtbank overweegt dat de doelstelling om de door de illegale bevissing tijdelijk verhoogde visserijdruk te compenseren met de intrekking van de vergunning, niet onredelijk is. De minister heeft deze doelstelling uitgewerkt in artikel 1, derde lid, van de Beleidsregel herstelsanctie IJsselmeer (hierna: de Beleidsregel). Daarin staat een in de bijlage bij deze uitspraak weergegeven formule voor de berekening van de intrekkingsperiode. De toepassing van factor c in de formule leidt in dit geval volgens de rechtbank echter tot een onredelijk resultaat. Dat de berekeningswijze transparant en generiek toepasbaar is, maakt dit niet anders. Uit de toelichting op deze factor c blijkt dat er telkens van wordt uitgegaan dat de overtreding is begonnen aan het begin van de periode waarin op grond van de vergunning mag worden gevist. In dit geval biedt de enkele vaststelling door verweerder zelf dat eisers op 30 november 2017 de illegale netten hebben laten vieren daarvoor onvoldoende grondslag. Voor het uitgangspunt dat [appellanten sub 2] in de periode van 1 september 2017 tot 30 november 2017 met 25 illegale staande netten hebben gevist, ontbreekt elk bewijs. Daarmee ontbreekt ook iedere onderbouwing dat met de bestreden besluiten de tijdelijk verhoogde visserijdruk wordt gecompenseerd. Dat betekent dat de c-factor hier buiten toepassing moet blijven. De minister had de periode van de herstelsanctie niet op artikel 1, derde lid, van de Beleidsregel mogen baseren, aldus de rechtbank.
Hoger beroep van de minister
4. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat onvoldoende is gemotiveerd dat de periode waarover de herstelsanctie zich uitstrekt nodig is voor het herstel van de overtreding. De minister stelt dat de berekening van de periode waarover de vergunning wordt ingetrokken transparant en generiek toepasbaar is. Bij het opstellen van de Beleidsregel en het daarbij hanteren van de desbetreffende aanname heeft reeds een zorgvuldige en goed gemotiveerde belangenafweging plaatsgevonden. Het algemeen belang, gelegen in het herstellen van de visbestanden, is groter dan het individuele belang van de vissers. Om daarbij als uitgangspunt te nemen dat de overtreding al aan het begin van het visseizoen is aangevangen, wordt ingegeven door de omstandigheid dat illegale bevissing op het IJsselmeer uiterst moeilijk is aan te tonen, laat staan het moment dat de overtreding is aangevangen. Ook de omvang van de ongewenste effecten van de illegale bevissing is moeilijk aan te tonen. Daarbij valt niet uit te sluiten dat de illegale bevissing reeds is aangevangen op het moment dat met de vergunning mocht worden gevist en dat vanaf dat moment de druk op de visbestanden al is verhoogd. De minister betoogt dat hij redelijkerwijs het toepassen van deze aanname voor rekening van de illegale visser kan laten omdat het op het IJsselmeer uiterst moeilijk is om sluitend te handhaven. Voor de bescherming en het herstel van het maatschappelijk kapitaal aan visbestanden is het hanteren van deze aanname noodzakelijk. De Beleidsregel leidt daarom niet tot een onredelijk resultaat. Door [appellanten sub 2] zijn ook geen bijzondere omstandigheden gesteld die maken dat de gevolgen van de Beleidsregel onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregel te dienen doelen, aldus de minister.
4.1. De minister heeft de bevoegdheid uit artikel 12 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 (hierna: het Reglement) om vergunningen onder beperkingen te verlenen en de bevoegdheid om te allen tijde de vergunning in te trekken ingevuld met bedoelde Beleidsregel. Ingevolge artikel 1 van de Beleidsregel wordt bij overtreding van het verbod om zonder vergunning te vissen in het IJsselmeer, de vergunning ingetrokken en niet opnieuw verleend voor de periode, die berekend wordt met toepassing van de formule in het derde lid van artikel 1 van de Beleidsregel. In deze formule wordt onder andere gerekend met het aantal weken dat verlopen is tussen de aanvang van de periode waarin gevist mag worden en de datum waarop de overtreding is geconstateerd, aangeduid met factor c.
4.2. In de toelichting op de Beleidsregel staat:
"Het beeld van de bestanden blijkt het afgelopen jaar diffuser te zijn. Als de maatregelen worden voortgezet die vorig jaar zijn genomen, wordt naar verwachting van Imares een beweging naar herstel ingezet […]. De noodzaak om de bevissing van schubvis te beperken, blijft derhalve bestaan, mede met het oog op een duurzame toekomst voor de visserijondernemers zelf.
Gelet op het voorgaande betekent elke overtreding van de vergunningsvoorwaarden voor de visserij dat niet wordt voorkomen dat de visstand verder achteruitgaat. Als er bijvoorbeeld meer netten worden gebruikt dan is toegestaan, kan meer vis worden gevangen dan geadviseerd in het Imares-rapport. Om de ongewenste effecten van de verhoogde visserijdruk bij een overtreding tegen te gaan, voorziet deze beleidsregel in de mogelijkheid tot het opleggen van een herstelsanctie die gelijk is aan de door de gepleegde overtreding veroorzaakte verhoogde visserijdruk. Concreet betekent dit het intrekken van de vergunning voor een dusdanige periode dat er, kort gezegd, over het jaar gezien een onttrekkingssituatie ontstaat die vergelijkbaar is met de situatie die met de verleende vergunning was beoogd. […]
Het betreft hier, zoals gesteld, een herstelsanctie die de oorspronkelijke situatie beoogt te herstellen. Deze sanctie is dus nadrukkelijk niet bedoeld om leed toe te brengen aan de overtreder. Intrekking van de vergunning op grond van deze beleidsregel laat de mogelijkheid van het opleggen van strafsancties dan ook onverlet."
En verder:
"Voor de berekening van de periode gedurende welke na het plegen van een overtreding de vergunning wordt ingetrokken, is leidend dat deze periode voldoende lang is om de tijdelijke verhoogde visserijdruk te compenseren. Daarnaast is het van belang dat de berekening transparant en generiek toepasbaar is. Op basis van deze uitgangspunten is een systematiek ontwikkeld voor de berekening van de periode waarin de vergunning van de overtreder ingetrokken wordt. Daarbij wordt er telkens van uitgegaan dat de overtreding begonnen is aan het begin van de periode, waarin op basis van artikel 29 van de Uitvoeringsregeling visserij met een bepaald type net gevist kan worden."
4.3. Ter zitting is toegelicht dat de visbestanden ernstig onder druk staan. Bij een overtreding kan niet worden uitgesloten dat de illegaal geplaatste netten al het hele seizoen gebruikt worden. De minister erkent dat niet met zekerheid te bewijzen is dat de gehele periode gevist is. Maar gelet op de ernst van de situatie waarin de visbestanden zich bevinden, wordt de mogelijkheid dat de hele periode is gevist voor de duur van de intrekking als uitgangspunt genomen. Het is niet uitvoerbaar om met toezicht vast te stellen of, hoeveel en hoe vaak illegaal gevist wordt, aldus de minister.
4.4. Op grond van artikel 12 van het Reglement kan de minister te allen tijde de vergunning intrekken. Voor de duur van de intrekking is de Beleidsregel opgesteld. De Afdeling is van oordeel dat de minister in redelijkheid factor c in de formule heeft kunnen opnemen. Het doel van de intrekking is de visbestanden te beschermen door compensatie van de teveel gevangen vis. Gezien de ernst van de bedreiging van de visstand heeft de minister om dit doel te bereiken in redelijkheid het meest negatieve scenario als gevolg van de illegale bevissing als uitgangspunt kunnen nemen. Dat de aldus berekende compensatie wellicht in bepaalde gevallen niet overeenkomt met de daadwerkelijk illegaal gevangen vis, is een onvermijdelijk gevolg van de toegepaste methode, welk gevolg de minister in redelijkheid voor risico van de overtreder kan laten komen.
4.5. Het hoger beroep van de minister is gegrond.
Slotsom
5. Het hoger beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond. Het hoger beroep van de minister is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de besluiten van 23 juli 2018 van de minister alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellanten sub 2] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 maart 2019 in zaken nrs. 18/3371 en 18/3392;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Rietberg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020
725.
Bijlage
Reglement voor de binnenvisserij 1985
Artikel 8
1. Het is verboden te vissen in het IJsselmeer zonder voorzien te zijn van een vergunning van Onze Minister geldende voor de visserij, welke wordt uitgeoefend.
[…]
Artikel 12
Aan vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen als bedoeld in de vorige artikelen kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kunnen onder beperkingen worden verleend. Zij kunnen te allen tijde worden ingetrokken.
Beleidsregel herstelsanctie IJsselmeer
Artikel 1
1. In geval van overtreding van artikel 8, eerste lid, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 wordt de vergunning, bedoeld in dat artikel, ingetrokken en niet opnieuw verleend voor de periode, die berekend wordt met de toepassing van het derde en het vierde lid.
2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing op het vissen met de zegen en het staand net, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen j en m, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985, en de grote fuik en de schietfuik, bedoeld in artikel 1, onderdelen m en n, van de Uitvoeringsregeling visserij.
3. De periode, bedoeld in het eerste lid, geldend voor de grote fuik, de schietfuiken, het staand net, wordt berekend volgens de volgende formule:
d = (b x c)/a
a = het aantal van het type net dat de vergunninghouder op grond van zijn vergunning wekelijks mag inzetten;
b = het aantal van het type net dat de vergunninghouder bovenop het aantal a gebruikt of het aantal netten dat de vergunninghouder in strijd met de Visserijvvet 1963 gebruikt;
c = het aantal weken tussen het moment van constatering van de overtreding en het moment waarop dit type net op basis van de Uitvoeringsregeling visserij voor het eerst mocht worden ingezet;
d = de periode van de intrekking van de vergunning in weken.
Uitvoeringsregeling visserij
Artikel 29
1 Het is verboden te vissen in het IJsselmeer met:
[…]
c. het staand net in de periode van 16 maart tot en met 30 juni.