ECLI:NL:RVS:2020:510

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
201809017/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2018. De rechtbank had het beroep van [appellante] en haar cliënt, [cliënt], gegrond verklaard en het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand van 12 december 2017 vernietigd. Dit besluit had de aanvraag van [cliënt] voor een toevoeging voor rechtsbijstand door [appellante] afgewezen. De Raad had deze afwijzing gebaseerd op afspraken met de deken van de Orde van Advocaten Amsterdam over de overdracht van zaken aan een andere advocaat. De rechtbank oordeelde dat de Raad onterecht het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk had verklaard, omdat zij als rechtsbijstandverlener wel degelijk belang had bij de beslissing.

Na de uitspraak van de rechtbank verleende de Raad alsnog de aangevraagde toevoeging aan [cliënt]. [appellante] verzocht echter ook om schadevergoeding van € 25.000,00, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat zij niet voldoende had onderbouwd dat zij schade had geleden als gevolg van het besluit van de Raad. In hoger beroep herhaalde [appellante] haar verzoek om schadevergoeding en stelde dat zij door de afwijzing van de toevoeging schade had geleden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellante] geen actueel en reëel belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van de Raad, aangezien dit besluit inmiddels was vernietigd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard voor zover het gericht was tegen de afwijzing van de schadevergoeding, en voor het overige werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

201809017/1/A2.
Datum uitspraak: 19 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2018 in zaak nr. 18/431 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2017 heeft de raad heeft een aanvraag van [cliënt] om verlening van een toevoeging voor rechtsbijstand door [appellante] afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2017 heeft de raad het door [cliënt] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 3 oktober 2018 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 december 2017 vernietigd en de raad opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Het verzoek van [appellante] om  schadevergoeding heeft de rechtbank afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaken nrs. 201809090/1/A2, 201809016/1/A2, 201809009/1/A2 en 201900650/1/A2, op 22 augustus 2019 ter zitting behandeld waar [appellante], bijgestaan door mr. dr. C. Raat, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en mr. E.J.W. Reijnders, zijn verschenen.
Na de zitting heeft de Afdeling de gevoegde zaken weer gesplitst.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] heeft in haar hoedanigheid van advocaat een toevoeging aangevraagd om rechtsbijstand aan [cliënt] te verlenen in een civiele procedure over de door hem verschuldigde bestuursrechtelijke premie. De premie is op de zogenoemde ‘wanbetalersregeling’ van de Zorgverzekeringswet gebaseerd. De raad heeft de toevoeging onder nummer 4MN7690 bij besluit van 13 juli 2017 geweigerd omdat hij met [appellante] en de deken van de Orde van Advocaten Amsterdam (hierna: de deken) afspraken heeft gemaakt over de overdracht van de zaken over de wanbetalersregeling aan een andere advocaat.
2.    [appellante] heeft op eigen naam en namens [cliënt] bezwaar gemaakt tegen de weigering van de toevoeging. Het bezwaar van [cliënt] is bij besluit van 12 december 2017 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de met [appellante] gemaakte afspraken over de overdracht van de zaken aan een andere advocaat en artikel 7 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb). Het bezwaar van [appellante] in persoon is niet ontvankelijk verklaard. [appellante] is als rechtsbijstandverlener geen belanghebbende bij de weigering, aldus de raad.
Uitspraak van de rechtbank
3.    De rechtbank heeft het beroep van [cliënt] en [appellante] gegrond verklaard en het besluit van 12 december 2017 vernietigd.
4.    De raad heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op het bezwaar genomen en alsnog de aangevraagde toevoeging aan [cliënt] verleend.
5.    [appellante] heeft in beroep verzocht om een schadevergoeding van € 25.000,00 als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] met de enkele stellingen dat dit een bedrag naar billijkheid is en de causaliteit een gegeven is, niet heeft onderbouwd dat zij de door haar gestelde schade heeft geleden als gevolg van het besluit van 12 december 2017. [appellante] heeft volgens de rechtbank ook niet duidelijk gemaakt hoe haar privacy, eer en goede naam met het gebrek in het besluit worden geraakt. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding daarom afgewezen.
Hoger beroep
6.    [appellante] heeft de Afdeling in hoger beroep verzocht uitspraak te doen over de rechtmatigheid van het besluit van 12 december 2017. Zij stelt hierdoor schade te hebben geleden.
6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:500), is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft.
Belang bij het rechtsmiddel kan onder meer worden aangenomen, indien wordt gesteld dat ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen en dit tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt.
6.2.    [appellante] heeft in hoger beroep de gronden herhaald die zij ook in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 12 december 2017 geheel vernietigd. Het hoger beroep dat hier aan de orde is, richt zich niet tegen die vernietiging. Met de vernietiging van het besluit van 12 december 2017 is de onrechtmatigheid van dit besluit gegeven. [appellante] heeft dan ook geen actueel en reëel belang bij beoordeling van de rechtmatigheid van dit besluit.
6.3.    Het hoger beroep dient gericht te zijn tegen de uitspraak van de rechtbank. Voor zover het betoog van [appellante] zo moet worden begrepen dat dit is gericht tegen de door de rechtbank afgewezen schadevergoeding, heeft zij niet aangevoerd waarom zij zich niet in het oordeel van de rechtbank hierover, en de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, kan vinden.
7.    Het hoger beroep is ongegrond, voor zover het is gericht tegen de afwijzing van de schadevergoeding. In zoverre moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd. Het hoger beroep is voor het overige niet-ontvankelijk.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover het verzoek om schadevergoeding is afgewezen;
II.    verklaart het hoger beroep voor het overige niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Borman    w.g. De Vlieger-Mandour
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020
615.