201809800/1/A2.
Datum uitspraak: 12 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 november 2018 in zaak nr. 18/2636 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2019, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken en drs. R.E. van Huisstede, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] en zijn vrouw hadden een onderneming die zich toelegde op de restauratie van oude voertuigen. De inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur) heeft een boekenonderzoek van het bedrijf uitgevoerd en vervolgens navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd. De gewijzigde inkomensgegevens hebben geleid tot de besluiten van 19 mei 2015, 17 juli 2015 en 7 april 2015 waarin de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslagen van [appellant] over 2010 tot en met 2012 in zijn nadeel heeft herzien, met een toeslagenschuld tot gevolg.
[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waardoor hij uitstel kreeg van terugbetaling van de toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de toeslagenschuld toch deels, voor een bedrag van € 1.083,00, verrekend met de zorgtoeslag over 2016. [appellant] heeft met succes bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting waardoor de situatie weer is teruggedraaid. De zorgtoeslagen over 2010 tot en met 2012 zijn in het voordeel van [appellant] herzien bij besluiten van 20 september 2016, 6 januari 2017 en 4 april 2017, onder uitbetaling aan hem van rente.
Verzoek om schadevergoeding
2. [appellant] heeft bij klachtformulier van 22 augustus 2017 naar voren gebracht dat de onterechte navorderingen van de inspecteur met 100% boete en de herziening en de verrekening van de zorgtoeslag veel tijd, kosten van zijn jurist en stress met zich hebben gebracht, met staking van zijn bedrijf en een ziekenhuisopname van zijn vrouw tot gevolg. [appellant] heeft daarom om een schadevergoeding verzocht. Bij formulier van 27 september 2017 heeft [appellant] de Belastingdienst/Toeslagen nader bericht dat hij een vergoeding wenst van zijn materiële schade van in totaal € 1.607,15, bestaande uit een bedrag van € 550,00 voor de door hem gemaakte 11 uren in de klachtprocedure tegen een bedrag van € 50,00 per uur, kopieer- en portokosten ten bedrage van € 35,00 en rekeningen van de adviezen van Berentschot Fiscaal (hierna: Berentschot) ten bedrage van in totaal € 1.022,15.
Besluiten
3. Aan de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding bij het besluit van 21 november 2017 is ten grondslag gelegd dat de kosten van de klachtprocedure van € 550,00 en € 35,00 voor rekening van [appellant] blijven, omdat hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) over de klachtbehandeling geen grond biedt voor vergoeding hiervan en deze kosten als een normaal handelsrisico worden beschouwd. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen zal de inspecteur een beslissing nemen over het bedrag van € 871,81 dat Berentschot in rekening heeft gebracht voor de vaststelling van het verzamelinkomen. Het bedrag van € 150,34 dat Berentschot voor de rechtshulp bij de zorgtoeslag in rekening heeft gebracht, komt volgens de Belastingdienst/Toeslagen niet voor vergoeding in aanmerking omdat de herziening van de zorgtoeslag wegens de gewijzigde inkomensgegevens op grond van artikel 20 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) niet onrechtmatig was en omdat [appellant] heeft verzuimd om op grond van artikel 7:15 van de Awb in bezwaar om vergoeding van de kosten van deze gemachtigde te verzoeken. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is voor vergoeding van die kosten via een verzoek om schadevergoeding geen plaats.
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard bij het besluit van 16 april 2018. In het besluit is vermeld dat het verzoek om schadevergoeding terecht is afgewezen. Alhoewel het de Belastingdienst/Toeslagen spijt dat de terugvordering zorgtoeslag is verrekend met de lopende zorgtoeslag, ondanks de lopende bezwaren tegen de vaststelling van het inkomen, was de verrekening niet zodanig onrechtmatig dat het een schadevergoeding rechtvaardigt, aldus dit besluit.
Uitspraak van de rechtbank
5. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken van onrechtmatig handelen van de Belastingdienst/Toeslagen. Volgens de rechtbank was de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 30 van de Awir bevoegd tot verrekening en is van onjuiste toepassing van deze bepaling niet gebleken. De vermelding in het besluit van 16 april 2018 dat de verrekening niet zodanig onrechtmatig is dat het een schadevergoeding rechtvaardigt, levert volgens de rechtbank dan ook een motiveringsgebrek op. Omdat niet is gebleken dat [appellant] door dit gebrek in zijn belangen is geschaad, heeft de rechtbank het met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Betoog in hoger beroep
6. [appellant] betoogt dat hij in de aangevallen uitspraak niet terugleest wat de rechtbank ter zitting naar voren heeft gebracht, namelijk dat de Belastingdienst/Toeslagen zich niet aan de wet heeft gehouden en dat de wet niet zo duidelijk is. Volgens [appellant] beschermt de regelgeving vooral de uitvoerende macht en hebben burgers nergens recht op. De rechtbank heeft verder onvoldoende acht geslagen op de feiten, de wijze waarop de Belastingdienst/Toeslagen heeft gehandeld en de gevolgen hiervan. Volgens [appellant] is er aan hem als burger geen recht gedaan. Ter zitting heeft hij opgemerkt dat hij recht heeft op schadevergoeding omdat de overheid onjuist heeft gehandeld. Verder heeft hij ter zitting opgemerkt dat hij het onbegrijpelijk vindt dat de zorgtoeslag is verrekend terwijl hij uitstel van betaling had gekregen. Daarnaast heeft hij ter zitting naar voren gebracht dat procedurele fouten zijn gemaakt door de rechtbank, nu hij zelf naar de rechtbank moest reizen om het proces-verbaal van de zitting te krijgen, terwijl de griffier wettelijk verplicht is om het proces-verbaal zo spoedig mogelijk naar partijen te zenden. [appellant] stelt verder dat hij niet meer heeft gekregen dan zittingsaantekeningen met een zakelijke weergave van wat ter zitting aan de orde is gesteld, terwijl hij hiervan een feitelijke weergave had willen hebben. Hij heeft de indruk dat de rechtbank daarmee partij heeft gekozen voor de zakelijk grootste partij, de Belastingdienst/Toeslagen.
Beoordeling van het betoog in hoger beroep
6.1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Zittingsaantekeningen
6.2. Gebruikelijk is dat de rechtbank de gedingstukken met de aantekeningen van de zitting, zoals is voorgeschreven in artikel 8:107, tweede lid, van de Awb, naar de Afdeling zendt als hoger beroep is ingesteld. In dit geval heeft de rechtbank de zittingsaantekeningen, zoals volgt uit haar brieven van 12 december 2018 en 11 januari 2019, naar [appellant] gezonden. Dit handelen heeft betrekking op de periode na de aangevallen uitspraak en kan dan ook niet tot vernietiging van de uitspraak leiden.
6.3. [appellant] heeft de zittingsaantekeningen van de rechtbank op de zitting van de Afdeling overgelegd. Uit de zittingsaantekeningen en de brief van 11 januari 2019 volgt dat die aantekeningen een zakelijke weergave zijn van het verhandelde ter zitting. Anders dan [appellant] heeft begrepen, is dit niet partijdig bedoeld. Met een zakelijke weergave is bedoeld dat de griffier van de rechtbank niet letterlijk maar op bondige wijze de strekking van wat ter zitting is verteld in de zittingsaantekeningen heeft opgenomen. Dit is procedureel niet onjuist. In artikel 8:61, tweede lid, van de Awb is neergelegd dat de griffier aantekening van het verhandelde ter zitting houdt. Hieruit volgt niet dat een letterlijke weergave is vereist.
Schadevergoeding
6.4. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: de Wns) in werking getreden. Op grond van artikel V, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wns is titel 8.4 van de Awb, over schadevergoeding, niet van toepassing op schade, veroorzaakt door besluiten of andere handelingen van de Belastingdienst/Toeslagen.
Op grond van het tweede lid van dat artikel blijft het recht zoals dat gold voor het tijdstip waarop de Wns in werking is getreden van toepassing op schade veroorzaakt door een besluit of andere handeling als bedoeld in het eerste lid.
Gelet op deze bepalingen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] bezwaar kon maken tegen het besluit van 21 november 2017 en beroep kon instellen tegen het besluit van 16 april 2018.
6.5. [appellant] heeft in het formulier van 22 augustus 2017 het handelen van de inspecteur, de herziening van de zorgtoeslagen en de verrekening met de zorgtoeslag als schadeoorzaken vermeld. De Afdeling zal hieronder op deze schadeoorzaken ingaan.
Handelen van de inspecteur is de gestelde schadeoorzaak
6.6. Voor zover de schade volgens [appellant] is veroorzaakt door toedoen van de inspecteur, kan [appellant] zich voor een schadevergoeding tot de inspecteur wenden. Ter zitting heeft [appellant] naar voren gebracht dat de inspecteur het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. De Afdeling begrijpt dat [appellant] en zijn echtgenote door de procedures veel stress hebben ondervonden, veel tijd hieraan hebben moeten besteden en een schadevergoeding wensen. Dit betekent echter niet dat de Belastingdienst/Toeslagen de schade die volgens [appellant] door de inspecteur is veroorzaakt, moet vergoeden. De inspecteur is een ander bestuursorgaan dan de Belastingdienst/Toeslagen. De besluiten of handelingen van de inspecteur kunnen niet aan de Belastingdienst/Toeslagen worden toegerekend. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het verzoek om schadevergoeding in zoverre terecht afgewezen.
Herzieningsbesluiten zijn de gestelde schadeoorzaak
6.7. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Awir is de Belastingdienst/Toeslagen gehouden om de tegemoetkoming te herzien indien een gewijzigd inkomensgegeven daartoe aanleiding geeft. Op grond van het tweede lid van dat artikel moet die herziening plaatsvinden binnen acht weken nadat het gewijzigde inkomensgegeven bekend is geworden bij de Belastingdienst/Toeslagen.
Gelet op deze bepalingen moet de Belastingdienst/Toeslagen bij het bepalen van de draagkracht de aanslag inkomstenbelasting zoals vastgesteld door de inspecteur volgen en volgt de Afdeling het betoog van [appellant] dat de zorgtoeslagen pas mochten worden herzien na definitieve vaststelling van de aanslagen inkomstenbelasting niet. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de besluiten tot herziening van de toeslagen niet onrechtmatig waren. Hij heeft het verzoek om schadevergoeding ook in zoverre terecht afgewezen.
Verrekening is de gestelde schadeoorzaak
6.8. Uit de zittingsaantekeningen van de rechtbank blijkt niet dat de rechtbank ter zitting heeft opgemerkt dat de Belastingdienst/Toeslagen zich niet aan de wet heeft gehouden en dat het niet zo duidelijk in de wet staat. De Afdeling volgt het betoog van [appellant] hierover dan ook niet, nog daargelaten dat een onjuistheid in die aantekeningen niet tot vernietiging van de uitspraak zou kunnen leiden. Uit die zittingsaantekeningen volgt wel dat de rechtbank ter zitting naar voren heeft gebracht dat uitstel van betaling niet in de weg staat aan verrekening, dat dit niet zo duidelijk in het besluit staat en in het besluit niet is gemotiveerd waarom de verrekening niet onrechtmatig is. In de uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het besluit in zoverre een motiveringsgebrek kleeft.
6.9. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank hiermee ten onrechte een inhoudelijk oordeel gegeven over de schade als gevolg van de verrekening. Een beslissing over verrekening is op grond van artikel 12, eerste lid, van de Awir namelijk geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. De afwijzing van het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van verrekening is dus ook geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. De bestuursrechter is slechts bevoegd tot kennisneming van beroepen tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over beroepen tegen de gestelde schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf (zie onder meer de uitspraak van 6 mei 1997, ECLI:NL:RVS:1997:AA6762). Omdat dit de uitkomst voor [appellant] van de procedure bij de rechtbank niet anders maakt, leidt dit niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Als [appellant] een oordeel wenst over de rechtmatigheid van de beslissing tot verrekening en tot afwijzing van de schadevergoeding als gevolg hiervan, kan hij een vordering bij de burgerlijke rechter instellen. Dit betekent dat de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geeft over die afwijzing. Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Redelijke toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Michiels w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2020
615.
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:61
(…)
2. De griffier houdt aantekening van het verhandelde ter zitting.
(…)
3. De griffier maakt van de zitting een proces-verbaal op:
a. indien de bestuursrechter dit ambtshalve of op verzoek van een partij die daarbij belang heeft, bepaalt, of
b. op verzoek van de hogerberoepsrechter of de Hoge Raad.
4. Het bevat de namen van de rechter of de rechters die de zaak behandelt onderscheidenlijk behandelen, die van partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden die op de zitting zijn verschenen en van degenen die hen hebben bijgestaan, en die van de getuigen, deskundigen en tolken die op de zitting zijn verschenen.
5. Het houdt een vermelding in van hetgeen op de zitting met betrekking tot de zaak is voorgevallen.
6. Het wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend. Bij verhindering van de voorzitter of de griffier wordt dit in het proces-verbaal vermeld.
7. Aan het proces-verbaal kunnen overgelegde pleitnotities worden gehecht.
8. De bestuursrechter kan bepalen dat de verklaring van een partij, getuige of deskundige geheel in het proces-verbaal zal worden opgenomen. In dat geval wordt de verklaring onverwijld op schrift gesteld en aan de partij, getuige of deskundige voorgelezen. Deze mag daarin wijzigingen aanbrengen, die op schrift worden gesteld en aan de partij, getuige of deskundige worden voorgelezen. De verklaring wordt door de partij, getuige of deskundige ondertekend. Heeft ondertekening niet plaats, dan wordt de reden daarvan in het proces-verbaal vermeld.
(…)
10. De griffier die een proces-verbaal opmaakt stelt dit ter beschikking aan partijen, indien het derde lid, aanhef en onder a, van toepassing is.
Artikel 8:71
Voor zover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, wordt dit in de uitspraak vermeld. De burgerlijke rechter is aan die beslissing gebonden.
Artikel 8:107
1. De griffier van de hogerberoepsrechter doet van het ingestelde hoger beroep zo spoedig mogelijk mededeling aan de griffier van de rechtbank die de uitspraak heeft gedaan.
2. De griffier van de rechtbank stelt de gedingstukken met de aantekeningen van de zitting, voor zover deze op de zaak betrekking hebben, en een afschrift van de uitspraak binnen een week na ow.g. Michiels w.g. De
lieger-Mandourntvangst van de in het eerste lid bedoelde mededeling ter beschikking aan de griffier van de hogerberoepsrechter.
Artikel 8:108 1. Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep de titels 8.1 tot en met 8.3 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid, en 8:74.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 12.
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk blijven titel 4.2 en artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing en zijn artikel 3:40, titel 4.1 en de hoofdstukken 6 en 7 van die wet niet van toepassing op de verrekeningsbeschikking, bedoeld in artikel 30.
(…)
Artikel 20. Herziening tegemoetkoming wegens alsnog beschikbaar komen of wijziging fiscale gegevens na toekenning
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2. De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
3. Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 28. Betalingstermijn bij terugvordering
1. De belanghebbende heeft de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
(…)
Artikel 30. Verrekening
1. De Belastingdienst/Toeslagen is bevoegd tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar.
2. De Belastingdienst/Toeslagen is tevens bevoegd, in afwijking van artikel 3 van de Invorderingswet 1990, tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met aan hem uit te betalen bedragen inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen, en belastingrente begrepen in een aanslag of voorlopige aanslag inkomstenbelasting.
3. Een verrekening vindt niet eerder plaats dan nadat de termijn bedoeld in artikel 28 is verstreken. De in de artikelen 27 en 29 bedoelde rente alsmede bestuurlijke boeten kunnen in de verrekening worden betrokken.
Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten
Artikel IV
1. Op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
2. Op schade, veroorzaakt door een handeling ter uitvoering van een besluit dat werd bekendgemaakt voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit in werking is getreden, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
3. Indien het eerste besluit tot uitvoering van een activiteit is genomen voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit in werking is getreden, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip ook van toepassing op schade, veroorzaakt door latere besluiten of andere handelingen ter uitvoering van diezelfde activiteit.
Artikel V
1. Titel 4.5 en titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op schade, veroorzaakt door besluiten of andere handelingen:
a. van de Belastingdienst/Toeslagen, of
b. van andere bestuursorganen voor zover genomen of verricht in het kader van aan de Belastingdienst opgedragen taken.
2. In afwijking van artikel IV blijft het recht zoals dat gold voor het tijdstip waarop deze wet in werking is getreden, van toepassing op schade veroorzaakt door een besluit of andere handeling als bedoeld in het eerste lid.