ECLI:NL:RVS:2020:4

Raad van State

Datum uitspraak
2 januari 2020
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
201902971/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na hoger beroep staatssecretaris

Op 2 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door een vreemdeling wiens aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen op 19 april 2018, waarna de vreemdeling bezwaar had gemaakt. Dit bezwaar werd op 28 november 2018 ongegrond verklaard. De vreemdeling ging vervolgens in beroep bij de rechtbank, die op 2 april 2019 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

In de uitspraak van 2 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat, gezien de beslissing op het hoger beroep van de staatssecretaris, er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek van de vreemdeling werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsgang en de afwegingen die gemaakt worden in vreemdelingenzaken, vooral in het licht van eerdere beslissingen van de rechtbank en de staatssecretaris.

Uitspraak

201902971/2/V3.
Datum uitspraak: 2 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, van:
[de vreemdeling],
verzoekster.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2018 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 april 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 16 mei 2019 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 19 april 2018 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Bij uitspraak van vandaag heeft de Afdeling op het hoger beroep van de staatssecretaris beslist. Daarom wordt geen voorlopige voorziening getroffen.
2.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Annen
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2020
765-873.