ECLI:NL:RVS:2020:351

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
201809004/8/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van Stichting Platform Storm inzake windparkbesluiten

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 februari 2020 uitspraak gedaan op het verzet van de Stichting Platform Storm tegen een eerdere uitspraak van 24 december 2019. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de Stichting niet-ontvankelijk verklaard, omdat de besluiten waartegen zij zich richtte, niet binnen de reikwijdte van haar statutaire doelstelling vielen. De Stichting had beroep ingesteld tegen gecoördineerd voorbereide besluiten van 22 oktober 2018, die voortvloeiden uit een eerder besluit van 22 september 2016 met betrekking tot het rijksinpassingsplan voor het windpark 'Windpark De Drentse Monden en Oostermoer'.

De Afdeling heeft in de verzetprocedure de vraag beoordeeld of de eerdere uitspraak ten onrechte zonder zitting is gedaan. De Stichting voerde aan dat de voorzieningenrechter in een eerdere uitspraak niet had uitgesloten dat zij ontvankelijk zou kunnen zijn in haar beroep. De Afdeling oordeelde echter dat het oordeel van de voorzieningenrechter voorlopig was en niet bindend in de bodemprocedure. Bovendien werd de stelling van de Stichting dat de statutaire doelstelling ruimer geïnterpreteerd moest worden, verworpen. De Afdeling concludeerde dat de Stichting geen rechtstreeks belang had bij de bestreden besluiten, omdat deze niet betrekking hadden op activiteiten die haar doelstelling ondersteunden.

Uiteindelijk oordeelde de Afdeling dat het verzet ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing dat de Stichting niet-ontvankelijk was in haar beroep, en dat zij niet voorafgaand aan die uitspraak had hoeven worden gehoord.

Uitspraak

201809004/8/R3.
Datum uitspraak: 5 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
Stichting Platform Storm, gevestigd te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn,
opposante,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019 in zaak nr. 201809004/5/R3.
Procesverloop
Bij uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4374, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van de Stichting niet-ontvankelijk verklaard. Dit beroep was gericht tegen de gecoördineerd voorbereide besluiten van 22 oktober 2018, die zijn genomen in vervolg op het besluit van 22 september 2016 tot vaststelling van het rijksinpassingsplan "Windpark De Drentse Monden en Oostermoer".
Tegen deze uitspraak heeft de Stichting verzet gedaan.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2020, waar Stichting Platform Storm, vertegenwoordigd door [voorzitter] respectievelijk [gemachtigde] van de Stichting, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2.    Verzet als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid van de Stichting. Dit betekent dat de beoordeling van de Afdeling in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder de Stichting op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.
3.    In de uitspraak waarvan verzet, heeft de Afdeling het door de Stichting ingestelde beroep tegen de besluiten van 22 oktober 2018 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling concludeert in die uitspraak onder meer dat de Stichting geen rechtstreeks belang heeft bij de bestreden besluiten, omdat de besluiten van 22 oktober 2018 niet zien op activiteiten die vallen binnen de reikwijdte van de statutaire doelstelling van de Stichting, namelijk het tegengaan van plaatsing van windmolens.
4.    De stelling van de Stichting dat de omstandigheid dat de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 12 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:449, niet heeft uitgesloten dat de Stichting in beroep ontvankelijk zou kunnen worden geacht, leidt niet tot gegrondverklaring van het verzet. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Anders dan de Stichting ziet de Afdeling ook geen reden om aan onderdeel a van de statutaire doelstelling van de Stichting een ruimere uitleg te geven dan zij in de uitspraak van 24 december 2019 aan de doelstelling van de Stichting heeft gegeven. Volgens die statutaire doelstelling moet het gaan om het tegengaan van plaatsing van windmolens op het grondgebied van de gemeente Borger-Odoorn en omgeving. De door de Stichting voorgestane ruimere uitleg van haar statutaire doelstelling vindt geen steun in de tekst van de bepaling in welke doelstelling immers louter wordt gesproken over het tegengaan van het plaatsen van windmolens in een afgebakend gebied. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 24 december 2019 terecht overwogen dat met de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:616) de besluiten die voorzien in de plaatsing van de betreffende windmolens onherroepelijk zijn. Voor de door de Stichting gewenste ruimere uitleg, die tevens het verzet omvat tegen alle latere activiteiten die op enigerlei wijze nuttig kunnen zijn voor het in werking zijn van die windmolens, zoals de bouw van een inkoopstation en de aanleg van ondergrondse infrastructuur, biedt de tekst van onderdeel a van de doelstelling geen steun.
Voor het oordeel dat de reikwijdte van onderdeel a van de statutaire doelstelling van de Stichting in de uitspraak van 24 december 2019 is miskend, ziet de Afdeling evenmin grond in het beroep van de Stichting op de Elektriciteitswet 1998 en het beroep op het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 21 februari 2018 over de geografische, functionele en organisatorische samenhang van het windpark. De teksten waarop de Stichting een beroep doet gaan immers niet over de reikwijdte van haar doelstelling zoals opgenomen in haar statuten.
De stelling van de Stichting dat in de uitspraak van 24 december 2019 niet is ingegaan op onderdeel b van de doelstelling van de Stichting, mist feitelijke grondslag. In rechtsoverweging 6 van die uitspraak is dat onderdeel besproken. Aan de juistheid van het daar gegeven oordeel doet niet af dat de Stichting de daar vermelde verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling niet adequaat vindt.
Ook hetgeen de Stichting naar voren heeft gebracht over de schending van de uitspraaktermijn die in de Crisis- en herstelwet is gegeven, leidt niet tot het oordeel dat het beroep van de Stichting in de uitspraak van 24 december 2019 ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, gelet op het door de verzetrechter te hanteren toetsingscriterium.
Hetgeen de Stichting overigens in verzet heeft aangevoerd heeft geen betrekking op het in de uitspraak van 24 december 2019 neergelegde ontvankelijkheidsoordeel, zodat daaraan evenmin relevantie toekomt voor de in deze verzetprocedure uitsluitend te beantwoorden vraag of dat ontvankelijkheidsoordeel kan worden gevolgd.
5.    Al met al biedt wat de Stichting in verzet heeft aangevoerd geen grond voor twijfel aan de juistheid van de uitkomst van de uitspraak van 24 december 2019 en leidt dit niet tot de conclusie dat de Stichting voorafgaand aan die uitspraak door de Afdeling had moeten worden gehoord.
6.    Het verzet is ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Minderhoud    w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2020
288.
BIJLAGE
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Artikel 8:55
1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
[…]
4. Alvorens uitspraak te doen op het verzet, stelt de bestuursrechter de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid op een zitting te worden gehoord, tenzij hij van oordeel is dat het verzet gegrond is. In andere gevallen kan de bestuursrechter de indiener in de gelegenheid stellen op een zitting te worden gehoord.