ECLI:NL:RVS:2020:349

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
201909148/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind optreedt als verzoekster, had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 februari 2019 afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaar werd op 28 mei 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde op 22 november 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat er op het hoger beroep was beslist.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank was ingediend, terwijl er hoger beroep aanhangig was bij de Afdeling. Gezien de omstandigheden en eerdere uitspraken, was de voorzieningenrechter van de Afdeling bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen. De vreemdeling verzocht om te voorkomen dat zij zou worden uitgezet voordat er een beslissing op het hoger beroep was genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zou blijven, en besloot daarom een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter bepaalde dat de vreemdeling niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten, die op € 525,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201909148/2/V3.
Datum uitspraak: 4 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 22 november 2019 in zaak nr. 19/4647 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2019 heeft staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen haar feitelijke uitzetting en de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Ook heeft de vreemdeling nadere stukken ingediend. Het verzoek en de nader ingediende stukken heeft de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de voorzieningenrechter van de Afdeling doorgezonden.
Overwegingen
1.    Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingediend, terwijl bij de Afdeling hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 november 2019. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van de Afdeling, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:353, bij uitsluiting bevoegd om het bij de rechtbank ingediende verzoek in behandeling te nemen en staat tegen de feitelijke uitzetting geen bezwaar open.
2.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist.
3.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zal blijven. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
4.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Bakker
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2020
395.