ECLI:NL:RVS:2020:3158

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
202004009/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen besluiten staatssecretaris Justitie en Veiligheid en COA over onderdakverlening

In deze zaak heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt tegen een reeks besluiten en feitelijke handelingen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) met betrekking tot de verlening van onderdak in Nederland gedurende de periode van december 2018 tot en met september 2019. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen enkele besluiten op bezwaar, genomen op 1 april, 4 juli, 1 oktober, 13 november en 24 december 2019, alsook tegen het uitblijven van besluiten op bezwaar. De rechtbank Den Haag heeft op 12 juni 2020 in een eerdere uitspraak deze beroepen deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard, en zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze procedure de vraag naar de ontvankelijkheid van het hoger beroep onderzocht, vooral in het licht van het feit dat de vreemdeling de Europese Unie op 16 december 2019 heeft verlaten. De gemachtigde van de vreemdeling heeft gesteld dat er schade is geleden die verhaald moet worden op de Staat, maar heeft deze schade niet verder toegelicht. Dit leidde de Afdeling tot de conclusie dat de vreemdeling geen belang heeft bij een uitspraak op het hoger beroep.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, waarbij de staatssecretaris en het COA geen proceskosten hoeven te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 november 2020.

Uitspraak

202004009/1/V1.
Datum uitspraak: 6 november 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 juni 2020 in zaak nrs. 19/2459, 19/2812, 19/3139, 19/3396, 19/3608, 19/4489, 19/5195, 19/5492, 19/5493, 19/7682, 19/9368, 19/9780 en 20/347 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
1.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en
2.       het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa).
Procesverloop
De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen een reeks besluiten en feitelijke handelingen van de staatssecretaris en het COa over het al dan niet aan hem verlenen van onderdak in de periode van december 2018 tot en met september 2019. Tegen enkele besluiten op bezwaar, van 1 april, 4 juli, 1 oktober, 13 november en 24 december 2019, over die besluiten en feitelijke handelingen heeft de vreemdeling beroep ingesteld. Ook heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen het uitblijven van besluiten op bezwaar.
Bij uitspraak van 12 juni 2020 heeft de rechtbank die beroepen deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van een beroep.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft de vreemdeling een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1.       De procedures die de vreemdeling in deze zaak heeft gevoerd gaan alle over onderdakverlening aan hem in Nederland, terwijl hij hier geen rechtmatig verblijf heeft. De vreemdeling heeft de Europese Unie echter op 16 december 2019 verlaten.
Ontvankelijkheid hoger beroep
2.       De Afdeling heeft naar aanleiding van het vertrek van de vreemdeling uit de Europese Unie zijn gemachtigde gevraagd naar het actueel belang dat de vreemdeling heeft bij een uitspraak op het hoger beroep. De gemachtigde stelt daarop dat de vreemdeling schade heeft geleden die hij wil verhalen op de Staat.
2.1.    Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1927, kan belang bij beoordeling van een beroep bestaan, indien de betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat de betrokkene tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat hij de gestelde schade daadwerkelijk en als gevolg van deze besluitvorming heeft geleden. De vreemdeling heeft de gestelde schade niet toegelicht. Dit betekent dat de vreemdeling aan zijn enkele stelling geen belang bij een uitspraak op het hoger beroep kan ontlenen.
3.       Tevens stelt de gemachtigde dat de vreemdeling de staatssecretaris wil aanspreken op het niet nakomen van gemaakte afspraken in verband met zijn vertrek uit de Europese Unie. Dit valt buiten de omvang van het geding, omdat het in deze zaak alleen gaat over onderdakverlening aan de vreemdeling in Nederland. Ook hieraan kan de vreemdeling geen belang bij beoordeling van het hoger beroep ontlenen.
4.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris en het COa hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2020
282-954.