ECLI:NL:RVS:2020:3158
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen besluiten staatssecretaris Justitie en Veiligheid en COA over onderdakverlening
In deze zaak heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt tegen een reeks besluiten en feitelijke handelingen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) met betrekking tot de verlening van onderdak in Nederland gedurende de periode van december 2018 tot en met september 2019. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen enkele besluiten op bezwaar, genomen op 1 april, 4 juli, 1 oktober, 13 november en 24 december 2019, alsook tegen het uitblijven van besluiten op bezwaar. De rechtbank Den Haag heeft op 12 juni 2020 in een eerdere uitspraak deze beroepen deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard, en zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze procedure de vraag naar de ontvankelijkheid van het hoger beroep onderzocht, vooral in het licht van het feit dat de vreemdeling de Europese Unie op 16 december 2019 heeft verlaten. De gemachtigde van de vreemdeling heeft gesteld dat er schade is geleden die verhaald moet worden op de Staat, maar heeft deze schade niet verder toegelicht. Dit leidde de Afdeling tot de conclusie dat de vreemdeling geen belang heeft bij een uitspraak op het hoger beroep.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, waarbij de staatssecretaris en het COA geen proceskosten hoeven te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 november 2020.