201902224/1/A3.
Datum uitspraak: 29 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats] (België),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 maart 2019 in zaak nr. 18/1675 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2018 heeft het college een verzoek van [appellante] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob-verzoek) afgewezen.
Bij uitspraak van 7 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellante], met instemming van het college, rechtstreeks ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2019, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst om [appellante] en het college in de gelegenheid te stellen het geschil op te lossen.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 29 november 2019, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 14 mei 2018 heeft [appellante] bij het college onder meer om de volgende gegevens verzocht:
[…]
2. Opdrachtbrief aan TOG conform artikel 5 Procedureregeling planschadevergoeding 2006 gemeente Helmond;
3. Schriftelijke melding van TOG juridische adviseurs inzake termijn overschrijding conform artikel 7.2 Procedureregeling planschadevergoeding 2006 gemeente Helmond;
4. Schriftelijke mededeling van verlenging c.q. verzoek tot verlenen uitstel conform artikel 7.4 Procedureregeling planschadevergoeding 2006 gemeente Helmond;
5. Schriftelijk akkoord van uw College aan TOG juridische adviseur(s) voor verlenen uitstel;
6. Bijbehorende communicatie bij het toezenden aan TOG van: mijn aanvraag, mijn privégegevens, bestemmingsplannen, vrijstellingsbesluit, en andere relevante documenten;
7. Bijbehorende communicatie bij hetgeen uw College heeft aangegeven, bevestigd c.q. verzocht aan TOG Juridische adviseur(s).
1.1. Het college heeft de verzoeken afgewezen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat zoals het eerder, naar aanleiding van een verzoek van [appellante], bij besluit van 2 mei 2016 heeft medegedeeld, een mail van 12 november 2015 de enige correspondentie is met TOG.
2. [appellante] heeft het college verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep. Het college heeft daarmee ingestemd. De rechtbank heeft vervolgens geconstateerd dat de Afdeling bij uitspraak van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3729, heeft geoordeeld dat geen grond bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van het college dat geen correspondentie tussen de gemeente Helmond en TOG bij het college berust. Dat oordeel staat vast, aldus de rechtbank. 3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich geloofwaardig op het standpunt heeft gesteld dat het niet over meer documenten beschikt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2893, volgt dat het college adviezen heeft gevraagd aan TOG. Ook moet er een besluit zijn op grond van artikel 5 van de Procedureregeling planschadevergoeding. Dat besluit is de grondslag voor het planschadeadvies. Er moet dus meer informatie zijn, aldus [appellante]. 4. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld uit de uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2617), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. In de uitspraak van 14 november 2018 heeft de Afdeling overwogen dat het college heeft toegelicht dat geen schriftelijke, maar mondelinge communicatie heeft plaatsgevonden met TOG. De Afdeling achtte die toelichting niet ongeloofwaardig. Er bestaat geen aanleiding om, in afwijking van die uitspraak, tot een ander oordeel te komen. Ook de brief van TOG van 11 maart 2019, waar [appellante] ter zitting op heeft gewezen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat in die brief niet staat beschreven dat er correspondentie moet zijn tussen het college en TOG. [appellante] heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek van het college, de gevraagde informatie toch onder het college berust.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020
280-857.