ECLI:NL:RVS:2020:2943

Raad van State

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
202006402/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

Op 9 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een asielzaak. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 31 maart 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Runhaar, heeft tegen deze afwijzing hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet of dat de verstrekkingen op basis van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers zouden worden beëindigd tijdens de behandeling van het hoger beroep.

De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris in zijn besluit had erkend dat de vreemdeling in Turkije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Desondanks was er op dat moment geen aanleiding om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in hoger beroep zou worden vernietigd. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is vastgesteld door mr. C.J. Borman, met mr. J.W. Prins als griffier. De voorzieningenrechter was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen, maar de beslissing werd wel openbaar gemaakt op de datum van uitspraak.

Uitspraak

202006402/2/V2.
Datum uitspraak: 9 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 24 november 2020 in zaak nr. NL20.8200 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 24 november 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Runhaar, advocaat te Oss, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet, dan wel dat de verstrekkingen, voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, worden beëindigd gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
2.    De staatssecretaris heeft in zijn besluit van 31 maart 2020 te kennen gegeven dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Turkije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en dat de vreemdeling om die reden dan ook niet zal worden uitgezet naar Turkije. Nu er verder op dit moment geen grond is om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorziening, als verzocht, te treffen.
3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020
572-897.