202003850/1/V2.
Datum uitspraak: 10 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2020 in zaak nr. NL20.4230 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 6 juli 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Mohasselzadeh, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling komt uit Oekraïne. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij vreest bij terugkeer een reëel risico te lopen op ernstige schade, omdat in Oekraïne foto's van hem bekend gemaakt kunnen worden waaruit kan worden afgeleid dat hij homoseksueel is.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de seksuele gerichtheid van de vreemdeling en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn. In het kader van het in stand laten van de rechtsgevolgen heeft de rechtbank overwogen dat Oekraïne in het algemeen een veilig land van herkomst is en daarom het rechtsvermoeden bestaat dat de vreemdeling bij eventuele problemen bescherming kan vragen bij de autoriteiten en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk is.
3. De vreemdeling klaagt in de eerste grief terecht dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Nu de rechtbank bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas een motiveringsgebrek heeft geconstateerd, was er geen reden om de rechtsgevolgen in stand te laten. Uit de uitspraak van de rechtbank kan niet worden afgeleid of zij op basis van wat ter zitting is besproken uitgaat van de geloofwaardigheid van het asielrelaas of dat zij de geloofwaardigheid in het midden heeft willen laten. Bovendien heeft de staatssecretaris noch in de besluitvormingsfase noch, al dan niet desgevraagd, in de beroepsfase een kenbaar standpunt ingenomen over de gevolgen van een eventueel geloofwaardig bevonden asielrelaas van de vreemdeling voor de besluitvorming. Hierbij is in dit geval in het bijzonder van belang dat volgens de herbeoordeling van de aanwijzing van 11 juni 2018 van Oekraïne als veilig land van herkomst, homoseksuelen in de verhoogde aandacht van de staatssecretaris staan. Dit betekent dat bij het beoordelen van de te verwachten problemen bij terugkeer gewicht toekomt aan de eventuele geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen van de vreemdeling (zie de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 11 juni 2018 met als onderwerp 'Herbeoordeling veilige landen van herkomst tweede en derde tranche', kenmerk 2280767). Het onder die omstandigheden in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit verdraagt zich daarom niet met het vereiste dat de inhoud van het vernietigde besluit na een alsnog verricht onderzoek en een kenbaar gemaakte motivering de rechterlijke toets kan doorstaan (zie de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9003). De grief slaagt.
4. Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 11 februari 2020 in stand zijn gelaten. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2020 in zaak nr. NL20.4230, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 11 februari 2020 in stand zijn gelaten;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdenvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Van Eck w.g. Tibold
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2020
837-915.