202000666/1/A3.
Datum uitspraak: 9 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 december 2019 in zaak nr. 19/2235 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2018 heeft de korpschef van politie de aan [appellant] verleende jachtakte ingetrokken.
Bij besluit van 16 mei 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de korpschef een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2020, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. F.H. Kamminga, zijn verschenen. Voorts is ter zitting drs. E. Reinders, psycholoog, als deskundige gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante bepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) en de Circulaire wapens en munitie 2018 (hierna: de circulaire) zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellant] beschikte over een jachtakte die geldig was van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019. Op 27 oktober 2017 en op 3 mei 2018 hebben twee incidenten plaatsgevonden waarin [appellant] partij was. Op 3 mei 2018 was er een incident met een politieagent en een buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: boa). Hiervan hebben zij een proces-verbaal opgemaakt. Op 27 oktober 2017 heeft een incident plaatsgevonden tussen [appellant] en een vogelaar. Zij hebben beiden aangifte gedaan van bedreiging. Van deze aangiftes zijn ook processen-verbaal opgemaakt. De korpschef achtte het vanwege deze twee incidenten, met name het incident op 3 mei 2018, niet langer vertrouwd dat [appellant] over wapens beschikte en heeft de jachtakte ingetrokken. De minister heeft dat besluit gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister op zijn minst geringe twijfel heeft kunnen hebben bij het verantwoord zijn van de jachtakte, wat voldoende grond is om een jachtakte in te trekken. Hij mocht uitgaan van de juistheid van de op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze onderschrijven dat [appellant] gedrag heeft vertoond en uitlatingen heeft gedaan waardoor een politieagent, een boa en een vogelaar zich bedreigd hebben gevoeld. De toelichting van [appellant] bij de incidenten en de door hem overgelegde psychologische rapportage kunnen die geringe twijfel niet wegnemen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister geringe twijfel kon hebben bij het verantwoord zijn van de jachtakte. De processen-verbaal hebben een sterk subjectief karakter en er wordt geen aandacht besteed aan contra-indicaties, zoals zijn functioneren bij zijn werkgever. Het intrekken van de jachtakte is niet proportioneel, er had volstaan kunnen worden met bijvoorbeeld een waarschuwing. De minister heeft niet gemotiveerd waarom dat niet is gebeurd. Het intrekken is een verkapte strafmaatregel en staat op gespannen voet met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Blijkens de "werkinstructie verlofverlening ingeval van bekendheid van psychische informatie" van 29 maart 2018 (hierna: de werkinstructie) past de minister een ander toetsingskader toe dan uit de regelgeving volgt en hij dus zou moeten toepassen. In de werkinstructie staat namelijk dat een jachtakte altijd moet worden ingetrokken indien informatie over de psychische gesteldheid bekend is, ook als een psychologische rapportage wordt overgelegd waarin staat dat er geen sprake is van psychische problemen. Hij heeft zo’n rapportage overgelegd en die had de twijfel, als die zou bestaan, moeten wegnemen, aldus [appellant].
Beoordeling hoger beroep
5. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2452, strekt de bevoegdheid om een jachtakte in te trekken tot het treffen van een maatregel ter bescherming van de veiligheid van de samenleving en niet tot het opleggen van een strafrechtelijke sanctie. Tegen de achtergrond van dat grote maatschappelijke veiligheidsbelang is reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het beschikken over een jachtakte voldoende reden om een jachtakte in te trekken, mits deze twijfel objectief toetsbaar is. Bij de beoordeling of deze geringe twijfel aanwezig is, mogen de korpschef en de minister ook niet uit veroordelingen gebleken informatie, zoals processen-verbaal en de feiten en omstandigheden die daaruit naar voren komen, bij hun besluitvorming betrekken. Risicofactoren betreffende de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een wapen zijn onder meer agressie, impulsiviteit en weinig zelfregulatie. 5.1. Het besluit van de minister is met name gebaseerd op het incident van 8 mei 2018. In het door de politieagent en de boa op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakte proces-verbaal van dat incident staat dat de situatie op hen bedreigend overkwam. Ze schrijven: "Ik, [naam politieagent], heb uit voorzorg mijn rits opengedaan van mijn jas om sneller bij mijn verdekte holster te komen waarin mijn dienstwapen zat. Mocht de man het geweer op mij, [naam politieagent], richten dan had ik de situatie zo ingeschat dat ik dekking kon zoeken, achter de betonnen voet van de hoogspanningsmast. […] Op het moment dat de man met het kogelgeweer voorzien van telescoop richting ons kwam rennen voelde ik mij verbalisant, [naam boa], zonder geweldsbevoegdheid en middelen bedreigd." Daarna staat beschreven dat de dreigende houding van [appellant] afnam toen ze riepen dat ze politie waren. Er volgde een gesprek, waarbij [appellant] boos werd op de boa, omdat hij degene zou zijn die een vergunning van [appellant] had ingetrokken. Daarbij zei [appellant] ook dat hij heel boos was op hem.
5.2. [appellant] heeft het incident heel anders ervaren, namelijk als niet meer dan een stevige discussie. Hij betwist dat hij op hen af kwam rennen. De reden dat hij zijn wapen bij zich had toen hij naar de politieagent en de boa liep, was omdat hij bezig was met de jacht. Ook bij het incident van 27 oktober 2017, tussen hem en een vogelaar, was volgens [appellant] niet meer aan de hand dan een stevige woordenwisseling. Hij heeft daarna wel direct aangifte gedaan van bedreiging door de vogelaar, vanwege de uitlatingen van de vogelaar. Uit de aangifte van bedreiging die de vogelaar later heeft gedaan, blijkt ook dat er door beide personen dingen zijn gezegd. In het proces-verbaal staat dat de vogelaar over de situatie heeft verklaard: "Ineens zag ik dat deze man voor mijn auto en voor mijn camera langs kwam rennen en richting mijn portier van de auto kwam. Hij rukte met geweld mijn portier open. Ik zag dat hij met gebalde vuisten voor het portier ging staan. Ik zag dat hij mij uitdaagde om te vechten. Het was mij duidelijk dat hij wilde dat ik uit mijn auto stapte en wilde vechten. Ik zat ongeveer op dezelfde hoogte als de man stond of mogelijk iets hoger. Het was een hele bedreigende situatie."
5.3. De minister heeft uit de processen-verbaal kunnen concluderen dat [appellant] zich bij beide incidenten niet ingetogen en rustig heeft gedragen, niet in woord en niet in gedrag. Wat [appellant] heeft aangevoerd, biedt niet voldoende grond om daaraan te twijfelen. [appellant] heeft een psychologische rapportage overgelegd, opgemaakt door Reinders, waarin is geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn die erop duiden dat er bij [appellant] sprake is van een gebrekkige psychische gesteldheid of bepaalde persoonlijkheidskenmerken die in de toekomst een risico zullen vormen voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Ter zitting heeft Reinders toegelicht dat uit meerdere persoonlijkheidstests is gebleken dat [appellant] in de tests normaal scoort, waarbij hij iets bovengemiddeld assertief is en vrij extravert. De minister hoeft echter aan een rapportage van een psycholoog geen doorslaggevende betekenis te hechten. In dit geval heeft hij dat ook niet gedaan, en in redelijkheid niet hoeven doen. Ondanks dat [appellant] geen agressieve persoonlijkheid heeft, is, zoals hiervoor genoemd, gebleken dat hij zich bij twee incidenten tijdens de jacht niet ingetogen en rustig is blijven gedragen. De minister mag dat wel verwachten van een jachtaktehouder, ook als die te maken krijgt met uitdagend of agressief gedrag van een ander. Hij zal zich altijd de-escalerend moeten opstellen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de houding van [appellant] bij de twee incidenten, ook zonder onderliggende specifieke psychologische kenmerken die daarvoor een verklaring kunnen geven, voldoende reden geeft voor geringe twijfel dat aan hem het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
5.4. Het is niet gebleken dat de minister een ander toetsingskader heeft gehanteerd dan uit de regelgeving volgt. In artikel 5.4 van de Wnb is bepaald dat een jachtakte in elk geval wordt ingetrokken indien er aanwijzingen zijn dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd aan een persoon en in de circulaire staat dat aan een psychologische rapportage geen doorslaggevende betekenis hoeft te worden gehecht. Gelet op de dwingende bepaling van artikel 5.4 van de Wnb, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister niet de mogelijkheid had om met bijvoorbeeld een waarschuwing te volstaan.
5.5. Het betoog faalt.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020
176-851.
BIJLAGE
Wet natuurbescherming
Artikel 5.4
[…].
4. De jachtakte wordt in elk geval ingetrokken indien:
[…];
c. de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;
[…].
7. De bevoegdheid tot het nemen van beschikkingen tot intrekking van jachtakten berust bij de korpschef […].
[…].
Circulaire wapens en munitie 2018
1.2. Invulling van het ‘vrees voor misbruik’ criterium
[…].
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering - ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State - voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering (zie hierna).
[…].
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
Algemeen
Vrees voor misbruik kan ook worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten.
[…].
Psychische gesteldheid
In beginsel is het niet verantwoord om aan iemand die - door oorzaken van zowel interne, als externe aard - onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. In het bezit van een vuurwapen zou de vergunninghouder een gevaar zijn voor zichzelf en voor de openbare orde en veiligheid. Indien de aanvrager of vergunninghouder - in tegenstelling tot de korpschef - van mening is dat het voorhanden hebben van wapens en munitie wel aan hem kan worden toevertrouwd dan dient hij dit aan te tonen middels een schriftelijke verklaring van een arts/psychiater. Uit deze verklaring moet duidelijk blijken dat de arts/psychiater bekend is met de problemen van betrokkene en dat deze niet (langer) een belemmering vormen om aan betrokkene een vergunning te verlenen voor het voorhanden hebben van (vuur)wapens. Een dergelijke verklaring wordt dan in de beoordeling betrokken, maar daaraan hoeft niet altijd doorslaggevende betekenis te worden toegekend. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo mag van iemand die recent nog onder behandeling was in verband met zijn psychische gesteldheid, worden verwacht dat hij over een langere periode aantoont dat zijn psychische gesteldheid niet meer aan het bezit van wapens en munitie in de weg staat.
Risicofactoren betreffende de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een (legaal) vuurwapen zijn:
• Klinische factoren (psychische stoornis, verslaving, gedwongen opname, forensische zorg en suïcidale gedachten);
• Stressvolle omstandigheden (problemen in relationele sfeer, problemen in de arbeidssfeer of opleiding, gebrekkig sociaal steunsysteem en stressvolle levensomstandigheden);
• Specifieke kenmerken van de aanvrager (agressie, crimineel gedrag, impulsiviteit en zelfregulatie, zelfstandige handelingsbekwaamheid, fascinatie voor geweld, extreme uitingen en/of uitingen van radicalisering).
[…].