ECLI:NL:RVS:2020:2652
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning regulier
Op 5 november 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 februari 2019 de aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 23 september 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 17 juli 2020 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroepschrift van de vreemdeling niet voldeed aan de wettelijke eisen. De vreemdeling had niet duidelijk gemaakt op welk punt de uitspraak van de rechtbank niet juist was en waarom. De rechtbank had al in haar uitspraak toegelicht waarom de veroordeling van de vreemdeling door de strafrechter niet leidde tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De vreemdeling had de kans gekregen om zijn standpunt verder toe te lichten, maar had hiervan geen gebruik gemaakt.
Daarom kon de Afdeling bestuursrechtspraak geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep. De uitspraak concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, in tegenwoordigheid van griffier mr. N. Tibold, en werd openbaar uitgesproken op 5 november 2020.