ECLI:NL:RVS:2020:2386

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
202000100/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.D. van Heijningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging persoonsgegevens in de basisregistratie personen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het verzoek om wijziging van haar geboortedatum in de basisregistratie personen (brp) werd afgewezen. [appellante] is ingeschreven in de brp met een geboortedatum die zij betwist en heeft verzocht deze te wijzigen op basis van documenten die zij uit Irak heeft ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft het verzoek afgewezen, omdat zij van mening was dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de in de brp opgenomen geboortedatum onjuist was.

De rechtbank heeft de afwijzing van het college in bezwaar bevestigd, wat heeft geleid tot het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de in de brp vermelde gegevens feitelijk onjuist zijn. De Afdeling benadrukt dat het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, geleverd moet worden door overlegging van de juiste brondocumenten. De documenten die [appellante] heeft overgelegd, zijn niet als zodanig erkend, en de Afdeling volgt de rechtbank in haar oordeel dat het college het verzoek om wijziging van de geboortedatum heeft kunnen afwijzen.

De uitspraak bevestigt dat de gegevens in de brp zo betrouwbaar mogelijk moeten zijn en dat gebruikers erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. De Afdeling heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202000100/1/A3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2020

AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Eindhoven,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 november 2019 in zaak nr. 19/758 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2018 heeft het college het verzoek van [appellante] om wijziging van haar persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: de brp) afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. A. Bozbey, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door drs. N.M.H.A. van Hirtum en M. van Meijel, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2. [ appellante] staat in de brp ingeschreven als [naam], geboren op [geboortedatum] te [plaats]. Zij heeft het college verzocht om deze geboortedatum te wijzigen in [geboortedatum]. Volgens haar blijkt uit de geboorteakte die zij uit Irak ontvangen heeft, dat dit de juiste datum is. Dat volgt naar haar mening ook uit de andere door haar overgelegde documenten. Hieruit kan worden afgeleid dat de in de brp opgenomen geboortedatum van haar onjuist is. Het college is het niet eens met [appellante] en heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de afwijzing van het verzoek kon handhaven in bezwaar.
De vraag die voorligt, is of [appellante] met de documenten die zij heeft overgelegd, heeft aangetoond dat haar geboortedatum [geboortedatum] moet zijn. Daarvoor moet allereerst worden bezien of de door [appellante] overgelegde documenten op haar betrekking hebben.
Wat heeft [appellante] aangevoerd in hoger beroep?
3. [ appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij met de door haar overgelegde documenten niet heeft aangetoond dat de in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn. Volgens haar hebben de documenten ondanks dat daarop een andere naam staat dan de naam waarmee zij staat ingeschreven in de brp op haar betrekking. De naam [naam] is naar Iraaks namenrecht evident onjuist en het college had die naam volgens [appellante] nooit zo mogen opnemen in de brp. [appellante] verwijst ook naar het nader rapport van gehoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) van 10 juni 1997 waarin zij heeft verklaard dat haar juiste naam [naam] is. Ter ondersteuning van haar betoog heeft [appellante] in hoger beroep nog enkele documenten overgelegd over haar schooltijd en unieke lichamelijke kenmerken.
Beoordeling door de Afdeling van het hoger beroep
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:866), is het doel van de Wet basisregistratie personen (hierna: de Wet brp) dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan slechts worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2891 volgt dat op de verzoeker de bewijslast en het bewijsrisico rust om de onjuistheid van de in de brp opgenomen gegevens aan te tonen.
4.1.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college het verzoek om wijziging van de geboortedatum heeft kunnen afwijzen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat [appellante] met de door haar overgelegde documenten niet heeft aangetoond dat de in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat het overgelegde Iraakse paspoort, het uittreksel van de geboorteakte en het elektronisch uittreksel persoonsregistratie op haar betrekking hebben. Voor dit oordeel vindt de Afdeling het volgende van belang.
4.2.
De gegevens van [appellante] in de brp zijn verkregen door een verklaring onder ede/belofte van haar moeder op 9 oktober 1997 omdat zij geen akte of enig ander door een bevoegde autoriteit opgemaakt document hadden kunnen verkrijgen. Deze verklaring is een geschrift waaraan gegevens worden ontleend over de burgerlijke staat als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Deze verklaring komt bovendien overeen met de verklaring die de moeder bij binnenkomst in Nederland in 1997 heeft afgelegd in het rapport eerste gehoor van de IND. Blijkens het rapport nader gehoor heeft de moeder, toen haar werd gevraagd of de gegevens klopten, niet gemeld dat ze onjuist zijn. De Afdeling ziet in wat [appellante] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college ondanks deze verklaringen van de moeder had moeten weigeren om [appellante] onder die naam in te schrijven. Anders dan zij betoogt, volgt dat niet uit artikel 10:19, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Die bepaling gaat over de vraag welk recht van toepassing is op de naam van een vreemdeling. Ingevolge dat artikel worden de geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft. De bepaling gaat niet over de vraag welke gegevens mogen worden ingeschreven in de brp. Dat wordt bepaald door de Wet brp.
De Afdeling volgt [appellante] ook niet in haar betoog dat zij met een evident onjuiste naam staat ingeschreven omdat zijzelf als minderjarige heeft verklaard dat haar juiste naam [naam] is. Het rapport van de IND waarin die verklaring staat, is geen brondocument waarmee de onjuistheid van de in de brp vermelde gegevens kan worden aangetoond. Met de rechtbank vindt de Afdeling dat het college daar ook bij mocht betrekken dat [appellante] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om haar persoonsgegevens eerder te wijzigen, bijvoorbeeld tijdens de procedure in het kader van de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet.
4.3.
Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de bij het verzoek overgelegde documenten ook niet aantonen dat de in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn. Uit de uittreksels blijkt niet eenduidig wat de geslachtsnaam is van degene op wie de documenten betrekking hebben. De enig juiste naam kan ook niet blijken uit het Iraakse paspoort omdat de daarin opgenomen namen niet zijn gebaseerd op betrouwbare gegevens. [appellante] heeft namelijk verklaard dat de namen in het paspoort op haar verzoek zijn aangepast zodat deze zouden overeenkomen met de registratie in de brp. Het college hoefde daarom niet daaraan de betekenis van brondocument toe te kennen die [appellante] daaraan geeft. Anders dan [appellante] stelt komen de gegevens uit haar paspoort bovendien niet overeen met de verklaring over haar juiste naam in haar nader gehoor bij de IND. Volgens die verklaring is haar laatste naam [appellante], maar in het paspoort komt die naam niet voor en staat als laatste naam [naam] vermeld. Tot slot heeft het college van belang kunnen vinden dat op geen van de documenten biometrische gegevens staan, waardoor het ook om die reden onduidelijk is of deze documenten wel betrekking hebben op [appellante].
De door [appellante] in hoger beroep overgelegde documenten over haar schooltijd en lichamelijke kenmerken zijn geen officiële documenten die kunnen dienen als brondocument als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet brp. Deze documenten kunnen dus ook niet aantonen dat de in de brp vermelde persoonsgegevens van [appellante] feitelijk onjuist zijn.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020
290.

BIJLAGE

Wet Basisregistratie personen
Artikel 2.8
1. […]
2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Burgerlijk Wetboek
Boek 10
Artikel 19
1. De geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling worden bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft. Onder recht zijn mede begrepen de regels van internationaal privaatrecht. Uitsluitend voor de vaststelling van de geslachtsnaam en de voornaam worden de omstandigheden waarvan deze afhangen beoordeeld naar dat recht.
2. […].