ECLI:NL:RVS:2020:2357
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank inzake verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 juli 2020 zijn beroep tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel gegrond verklaarde. De rechtbank had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen en had een dwangsom opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.M.A. Breuls, heeft echter in zijn hoger beroep geen actueel en reëel belang aangetoond, aangezien de beslissingen van de rechtbank voor hem geen gevolgen hadden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de vreemdeling in zijn grieven niet kon aantonen dat hij in een gunstiger positie zou komen door het hoger beroep, vooral omdat de staatssecretaris al de maximale dwangsom had verbeurd. Hierdoor heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en de staatssecretaris niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan op 7 oktober 2020 door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J. Verbeek, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak ondertekend, hoewel het lid van de enkelvoudige kamer verhinderd was om dit te doen.