ECLI:NL:RVS:2020:2357

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
202003832/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 juli 2020 zijn beroep tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel gegrond verklaarde. De rechtbank had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen en had een dwangsom opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.M.A. Breuls, heeft echter in zijn hoger beroep geen actueel en reëel belang aangetoond, aangezien de beslissingen van de rechtbank voor hem geen gevolgen hadden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de vreemdeling in zijn grieven niet kon aantonen dat hij in een gunstiger positie zou komen door het hoger beroep, vooral omdat de staatssecretaris al de maximale dwangsom had verbeurd. Hierdoor heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en de staatssecretaris niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is gedaan op 7 oktober 2020 door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J. Verbeek, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak ondertekend, hoewel het lid van de enkelvoudige kamer verhinderd was om dit te doen.

Uitspraak

202003832/1/V1.
Datum uitspraak: 7 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 2020 in zaak nr. NL20.7175 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 3 juli 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt, aan de vreemdeling een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00, en vastgesteld dat hij aan de vreemdeling een dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,00.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.M.A. Breuls, advocaat te Dalfsen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De Afdeling is slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een hoger beroep, indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft (uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:328, onder 2.3). De vreemdeling heeft dat in dit geval niet.
1.1.    Zoals de vreemdeling zelf erkent, komt hij op tegen beslissingen van de rechtbank die voor hem geen gevolgen hebben. Zo komt hij in de eerste grief op tegen een termijn die andere vreemdelingen raakt.
Een uitspraak wensen vanwege de principiële betekenis daarvan levert echter geen belang op (uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3300, onder 4.1). In de tweede en derde grief komt de vreemdeling op tegen de beslissing dat vanwege coronamaatregelen er sprake was van overmacht in de periode van 16 maart tot 16 mei 2020 en de staatssecretaris over die periode geen dwangsommen heeft verbeurd.
De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de staatssecretaris aan de vreemdeling de maximale dwangsom heeft verbeurd, zodat hij met het hoger beroep niet in een gunstiger positie kan komen.
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020
32-862.