ECLI:NL:RVS:2020:2253
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- J.A.W. Scholten-Hinloopen
- A.J.C. de Moor-van Vught
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitstel uitzetting vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 juni 2019. De rechtbank had de aanvraag van een vreemdeling om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. De staatssecretaris had op 25 mei 2018 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar had gemaakt. Dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 17 januari 2019. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van haar uitspraak.
In het hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan een eerder arrest van het EHRM en dat het bezwaar van de vreemdeling kennelijk ongegrond was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de staatssecretaris gegrond verklaard. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat het bezwaar niet kennelijk ongegrond was, omdat de vreemdeling niet had aangetoond dat de behandeling in Marokko voor zijn psychotische klachten niet toegankelijk was. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.
De uitspraak is gedaan op 17 september 2020 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de voorzitter en twee leden de beslissing hebben genomen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.