ECLI:NL:RVS:2020:2177

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
201908891/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inschrijftijdverlenging woningzoekende na vlucht uit Syrië

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het verzoek om inschrijftijdverlenging voor woningzoekenden werd afgewezen. [appellant], die vanuit Syrië naar Nederland is gevlucht, heeft sinds mei 2017 de status van woningzoekende en woont bij zijn ouders in Heemstede. Hij heeft een bezoekregeling voor zijn kinderen, die bij hun moeder wonen, maar de woonsituatie bij zijn ouders is problematisch. Het college van burgemeester en wethouders van Heemstede heeft zijn verzoek om inschrijftijdverlenging afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 september 2020 behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college geen aanleiding had om de hardheidsclausule toe te passen. Hij stelde dat zijn situatie niet vergelijkbaar is met die van andere gescheiden ouders, omdat hij zijn ouderschapsplan niet kan uitvoeren. De Afdeling oordeelde echter dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de situatie van [appellant] niet wezenlijk verschilt van die van andere gescheiden ouders en dat het college de belangen van de kinderen niet onvoldoende heeft meegewogen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden in de Huisvestingsverordening en de rol van de gemeente bij het toekennen van inschrijftijdverlenging. De Afdeling concludeert dat er geen sprake is van strijd met het EVRM of het IVRK, en dat de belangen van de kinderen van [appellant] voldoende zijn gewaarborgd. De beslissing van de rechtbank om geen proceskostenvergoeding toe te kennen, werd eveneens bevestigd.

Uitspraak

201908891/1/A3.
Datum uitspraak: 9 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heemstede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 oktober 2019 in zaak nr. 19/1408 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede.
Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om inschrijftijdverlenging als bedoeld in artikel 9, van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond (hierna: Hvv), afgewezen.
Bij besluit van 26 februari 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Sprakel, advocaat te Haarlem, vergezeld door L. Makaddam, tolk, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.R. Staller en mr. C. Schol, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De Afdeling gaat uit van de volgende door de rechtbank onbestreden vastgestelde feiten en omstandigheden. [appellant] is vanuit Syrië naar Nederland gevlucht. Hij staat sinds mei 2017 ingeschreven als woningzoekende bij Woonservice Kennemerland. Hij woont na de breuk met zijn ex-partner sinds juli 2017 bij zijn ouders in Heemstede. De kinderen van [appellant] wonen bij hun moeder en met haar heeft hij een bezoekregeling getroffen, waarbij is afgesproken dat de kinderen om het weekend bij hem verblijven. Omdat het appartement van zijn ouders echter te klein is, kunnen de kinderen van [appellant] daar niet terecht. Ook heeft [appellant] steeds vaker ruzie met zijn ouders. Hij heeft daarom het college verzocht om inschrijftijdverlenging waardoor hij eerder voor zelfstandige woonruimte in aanmerking zou moeten komen.
Besluitvorming college
2.    Het college heeft aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat [appellant] niet voldoet aan een van de cumulatieve voorwaarden voor inschrijftijdverlenging zoals gesteld in artikel 9 van de Hvv. Hij voldoet namelijk niet aan de voorwaarde dat hij een inwonend kind heeft onder de18 jaar. Zijn kinderen wonen bij zijn ex-partner, zodat de kinderen behoren tot haar huishouden.
In het besluit op bezwaar van 26 februari 2019 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, de weigering in stand gelaten. Het college heeft hierbij overwogen dat het in de door [appellant] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding ziet om de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 22 van de Hvv toe te passen. Het college heeft voorts overwogen dat het primaire besluit weliswaar onbevoegd is genomen, maar dat dit gebrek in bezwaar is hersteld, zodat geen aanleiding bestaat om over te gaan tot een proceskostenvergoeding.
Juridisch kader
3.    Artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) luidt: "Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie."
Het tweede lid luidt: "Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."
Artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) luidt: "Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging."
Artikel 9, tweede lid, van de Hvv luidt: "Bij het verlenen van een huisvestingsvergunning wordt voorrang gegeven aan woningzoekenden voor wie de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. In dat geval kan het college een schriftelijke urgentieverklaring verlenen.[…]"
Het dertiende lid luidt: "Aan woningzoekenden met kinderen die een verzoek om indeling in een urgentiecategorie als bedoeld in het tweede lid hebben gedaan, maar daarvoor niet in aanmerking komen, en al eerder zelfstandig hebben gewoond, kan het college een inschrijftijdverlenging verlenen in de gemeenten in Zuid-Kennemerland. Met dien verstande dat de inschrijftijdverlenging leidt tot de meest sobere oplossing voor de woonsituatie, waarbij geen recht op een eengezinswoning wordt verkregen. Deze verlenging van de inschrijftijd is maximaal één jaar geldig."
Het veertiende lid luidt: "Om in aanmerking te komen voor de in het dertiende lid genoemde urgentiecategorie moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. het betreft een inwonend huishouden met kinderen onder de 18 jaar en de inwoonsituatie is problematisch;
b. de woningzoekende is inwoner van één van de gemeenten in Zuid-Kennemerland, en
c. de woningzoekende dient na ontstaan van het woonprobleem gedurende minimaal een half jaar te hebben geprobeerd zijn probleem op te lossen en is hier aantoonbaar niet toe in staat."
Artikel 22 luidt: "Het college is bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening."
Hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college geen aanleiding hoefde te zien om de hardheidsclausule toe te passen. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn situatie niet afwijkt van andere mensen die na een scheiding terecht komen bij het huis van de ouders. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat hij zich in een problematische woonsituatie bevindt, aangezien hij het ouderschapsplan nu niet kan uitvoeren. Hierdoor is het volgens [appellant] onmogelijk om een gezinsleven te hebben hetgeen in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Ook voert [appellant] aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de belangen van de kinderen niet heeft meegewogen in zijn besluitvorming. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de belangen van de kinderen zijn gewaarborgd, omdat zij bij hun moeder wonen. Volgens [appellant] miskent de rechtbank hiermee dat het ouderschapsplan niet kan worden uitgevoerd en dat het van belang is dat jonge kinderen zich aan beide ouders moeten kunnen hechten. Er wordt daarom ook een inbreuk gemaakt op artikel 3 van het IVRK, aldus [appellant].
4.1.    Het college kan in gevallen waarin toepassing van de Hvv naar zijn oordeel tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, afwijken van de Hvv. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in de situatie van [appellant] in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om onder toepassing van de hardheidsclausule het verzoek om inschrijftijdverlening in te willigen. De rechtbank heeft in dit verband met juistheid overwogen dat de situatie van [appellant] weliswaar geen makkelijke is, maar dat zijn situatie niet wezenlijk verschilt van vele andere gescheiden ouders met jonge kinderen. De rechtbank heeft daarbij terecht van belang geacht dat de kinderen van [appellant] bij hun moeder wonen en aan haar zijn toegewezen, dat [appellant] onderdak heeft en dat niet is gebleken dat hij niet aan zelfstandige woonruimte kan komen op het moment dat zijn thuissituatie onhoudbaar wordt. Voorts is geen sprake van strijd met de artikelen 8 van het EVRM en 3 van het IVRK. Niet gebleken is dat het college zich van de belangen van de kinderen van [appellant] onvoldoende rekenschap heeft gegeven. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de minderjarige kinderen bij de moeder verblijven en dat invulling van de  omgangsregeling tussen [appellant] en zijn kinderen mogelijk is, waardoor contact met [appellant] mogelijk blijft, vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4150. Anders dan [appellant] aanvoert, heeft zowel het college als de rechtbank de persoonlijke situatie van [appellant] beoordeeld.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte het college is gevolgd in zijn standpunt dat geen aanleiding bestond om een proceskostenvergoeding in bezwaar toe te kennen. Hij voert hiertoe aan dat het gebrek in het primaire besluit eruit bestaat dat het onbevoegd is genomen. Aangezien de bevoegdheid een essentieel onderdeel is, had het bezwaar gegrond moeten worden verklaard en hem een proceskostenvergoeding moeten worden toegekend, aldus [appellant].
5.1.    De rechtbank is terecht het college gevolgd in zijn standpunt dat geen aanleiding bestond om een proceskostenvergoeding in bezwaar toe te kennen. De Afdeling overweegt hiertoe dat geen herroeping heeft plaatsgevonden van het besluit van 16 augustus 2018 wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid. In bezwaar is slechts het bevoegdheidsgebrek hersteld hetgeen in het kader van een heroverweging mogelijk is.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020
818.