ECLI:NL:RVS:2020:2137
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld op 6 april 2020. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, had op 23 juli 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 9 september 2020 bleek dat de maatregel van bewaring op de dag van de zitting was opgeheven en dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling een volledige schadevergoeding had aangeboden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de vreemdeling geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat de maatregel was opgeheven. De rechtbank had het beroep dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren. De vreemdeling klaagde in zijn tweede grief dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling had uitgesproken. De Afdeling oordeelde dat, gezien de omstandigheden van het geval, er grond was om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep werd alsnog niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.575,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.