ECLI:NL:RVS:2020:1845

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
202000051/1/V2 en 202000051/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vreemdeling om document rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, welke aanvraag op 21 december 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 10 mei 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing op 10 december 2019, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde.

De voorzieningenrechter overwoog dat het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting van de vreemdeling, dat hangende het hoger beroep was ingediend, niet ontvankelijk was. Dit bezwaar werd aangemerkt als een verzoek om voorlopige voorziening. De rechter oordeelde dat het hoger beroep niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de vragen die in het hogerberoepschrift waren gesteld niet relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202000051/1/V2 en 202000051/2/V2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 10 december 2019 in zaak nr. 19/4332 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 10 mei 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Rezaie, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Namens de vreemdeling is krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting. De staatssecretaris heeft dit doorgezonden aan de Afdeling.
Overwegingen
1.    Het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting is namens de vreemdeling ingediend hangende het hoger beroep in de procedure over het besluit van 21 december 2018. Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788 en van 5 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:353, staat onder deze omstandigheden tegen de feitelijke uitzetting geen bezwaar open en wordt het door de vreemdeling krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gemaakte bezwaar aangemerkt als een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 15 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2409, over de onderzoeksplicht als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Graat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020
572-897.