202000051/1/V2 en 202000051/2/V2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 10 december 2019 in zaak nr. 19/4332 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 10 mei 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Rezaie, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Namens de vreemdeling is krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting. De staatssecretaris heeft dit doorgezonden aan de Afdeling.
Overwegingen
1. Het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting is namens de vreemdeling ingediend hangende het hoger beroep in de procedure over het besluit van 21 december 2018. Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788 en van 5 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:353, staat onder deze omstandigheden tegen de feitelijke uitzetting geen bezwaar open en wordt het door de vreemdeling krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gemaakte bezwaar aangemerkt als een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. 2. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1. Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 15 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2409, over de onderzoeksplicht als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. 3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Graat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020
572-897.