ECLI:NL:RVS:2020:184

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
201905042/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning voorrangsverklaring voor woningzoekenden met sociale en medische noodzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de beroepen van [appellante] tegen eerdere besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de toekenning van een voorrangsverklaring voor woningzoekenden, waarbij [appellante] aanvoert dat zij en haar kinderen in een urgente situatie verkeren door sociale en medische omstandigheden. Het college had eerder een voorrangsverklaring verleend, maar [appellante] was van mening dat het zoekprofiel te beperkt was en dat zij recht had op een eengezinswoning met tuin.

De rechtbank heeft overwogen dat het college beoordelingsruimte heeft bij het toekennen van een voorrangsverklaring en dat de besluiten van het college niet in strijd zijn met de wet. [appellante] heeft verschillende rapportages van deskundigen overgelegd ter onderbouwing van haar verzoek, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de besluiten van het college niet kunnen doorstaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het toegekende zoekprofiel voldoende is, gezien de schaarste aan sociale huurwoningen.

De Afdeling concludeert dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij op sociale of medische gronden in aanmerking komt voor een eengezinswoning met tuin. De beslissing van de rechtbank om geen deskundige te benoemen wordt ook bevestigd, omdat er geen bewijs is dat een deskundige nodig is voor het beantwoorden van de rechtsvragen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201905042/1/A3.
Datum uitspraak: 22 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zoetermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 mei 2019 in zaken nrs. 18/2349 en 19/2578 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2017 (hierna: b.i.p. 1) heeft het college een aanvraag van [appellante] om een voorrangsverklaring toegewezen, met ingang van die dag gedurende een termijn van drie maanden en voor zover het gaat om een zoekprofiel voor een portiekwoning en een flatwoning met of zonder lift.
Bij besluit van 22 februari 2018 (hierna: b.o.b. 1) heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 1 maart 2018 (hierna: b.i.p. 2) heeft het college de aanvraag van [appellante] om haar voorrangsverklaring te verlengen toegewezen en beslist dat haar voorrangspositie komt te vervallen op 27 mei 2018. Het zoekprofiel heeft het college daarbij niet gewijzigd.
Tegen b.o.b. 1 heeft [appellante] op 3 april 2018 beroep ingesteld.
Bij besluit van 26 juni 2018 (hierna: b.i.p. 3) heeft het college b.i.p. 2 ingetrokken, en besloten om de voorrangsverklaring te verlengen en beslist dat haar voorrangspositie komt te vervallen op 26 september 2018. Het zoekprofiel heeft het college gewijzigd in die zin dat daaraan een maisonnette en een benedenwoning zijn toegevoegd.
Bij afzonderlijk besluit van 26 juni 2018 (hierna: b.o.b. 2) heeft het college b.o.b. 1 ingetrokken, het bezwaar van [appellante] tegen b.i.p. 1 gegrond verklaard en het zoekprofiel overeenkomstig b.i.p. 3 gewijzigd. Voorts heeft het college het verzoek om een vergoeding van proceskosten toegekend.
[appellante] heeft over b.o.b. 2 een zienswijze naar voren gebracht.
Bij besluit van 11 maart 2019 (hierna: b.o.b. 3) heeft het college het bezwaar van [appellante] tegen b.i.p. 2 niet-ontvankelijk verklaard en haar bezwaar tegen b.i.p. 3 ongegrond verklaard.
Tegen b.o.b. 3 heeft [appellante] op 24 april 2019 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 24 mei 2019 heeft de rechtbank de beroepen van [appellante] tegen b.o.b. 1, b.o.b. 2 en b.o.b. 3 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. K.W. Hau, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Voogelaar-van der Lelij, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] woont met haar drie kinderen op de derde etage van een appartementencomplex met lift in een woning met twee slaapkamers. Na een relatie te hebben gehad waarin sprake was van huiselijk geweld, wil [appellante] in een andere woning een nieuwe start maken. Zij wil dat het nieuwe woonadres geheim blijft voor haar ex-partner, omdat hij door zijn psychische problematiek voor problemen blijft zorgen. Daarnaast heeft met name het middelste kind een ontwikkelingsachterstand en gedragsproblemen; daarom is rust en ruimte nodig. [appellante] wil verhuizen naar een eengezinswoning met meerdere slaapkamers en een tuin wegens bijzondere persoonlijke en medische omstandigheden.
1.1.    Het college heeft bij b.i.p. 1 aan [appellante] op grond van de Nieuwe Huisvestingverordening Zoetermeer 2015 (hierna: de Huisvestingsverordening) en de "Uitvoeringsregels voor het verlenen van een voorrangsverklaring aan woningzoekenden in de gemeente Zoetermeer 2015" (hierna: de Uitvoeringsregels) een voorrangsverklaring verleend. Naar aanleiding van haar bezwaar dat het daarin opgenomen zoekprofiel te beperkt was, heeft het college - kort gezegd - bij b.o.b. 2 het zoekprofiel uitgebreid en omvatte dat naast een portiekwoning en een flatwoning ook een maisonnette en een benedenwoning. Het college heeft die uitbreiding van het zoekprofiel gebaseerd op een advies van GGD Haaglanden van 7 juni 2018. Bij afzonderlijke besluiten heeft het college de voorrangsverklaring vervolgens verlengd. [appellante] kon zich daarmee niet verenigen, omdat ook die verlengingen weer betrekking hadden op hetzelfde, te beperkte, zoekprofiel.
Aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft overwogen dat aan het college beoordelings- en beleidsruimte toekomt bij de aan hem in de Huisvestingsverordening verleende bevoegdheid tot het toekennen van een voorrangsverklaring. Zij dient de besluitvorming daarover dan ook terughoudend te toetsen. De rechtbank is van oordeel dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de besluiten die het college op haar aanvraag om een (verlenging van de) voorrangsverklaring heeft genomen, de terughoudende rechterlijke toetsing niet kunnen doorstaan. Hiertoe overweegt zij dat [appellante] met de door haar ingebrachte informatie niet heeft aangetoond dat zij op sociale en/of medische gronden in aanmerking dient te komen voor een eengezinswoning met tuin. Het gevaar dat haar zoon over een balkonhek van een flat- of maisonnettewoning zou kunnen klimmen kan zij volgens de rechtbank ondervangen door de opening boven dit hekwerk met een net of een metalen constructie af te sluiten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
Hoger beroep
3.    Ter zitting heeft [appellante] haar betoog dat zij geen vergoeding van haar proceskosten heeft ontvangen, ingetrokken.
4.    [appellante] betoogt dat zich een urgente situatie voordoet en er een medische en een sociale noodzaak bestaat voor een eengezinswoning met een tuin. Ter onderbouwing van dit betoog heeft zij verklaringen van specialisten en maatschappelijke instellingen overgelegd. [appellante] wijst op de Uitvoeringsregels waaruit volgens haar volgt dat in geval van sociale problematiek een sociaal adviseur wordt geraadpleegd en in het geval van medische problematiek een medisch adviseur. Het had op de weg van het college gelegen, onder andere in het kader van de zorgvuldigheid, om een nieuw advies te vragen. Nu het college dat niet heeft gedaan, had de rechtbank haar verzoek om een deskundige te benoemen, moeten inwilligen. De afwijzing van dat verzoek is onvoldoende gemotiveerd, aldus [appellante].
4.1.    Artikel 32 van de Huisvestingsverordening luidt:
"1. […].
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 12, lid 3 van de Huisvestingswet 2014 wordt een voorrangsverklaring volgens lid 1 verleend:
a. indien een woonsituatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkene deel van uitmaakt, optreedt en zelf niet in staat is dit op te lossen;
[…]
5. De in het eerste en vierde lid bedoelde voorrangsverklaring geldt alleen voor de door burgemeester en wethouders aan te geven categorieën woonruimte waarmee enkel de situatie van de woningzoekende die aanleiding is voor een voorrangsverklaring binnen drie respectievelijk twaalf maanden kan worden opgelost.
6. Burgemeester en wethouders kunnen nadere uitvoeringsregels vaststellen voor het verlenen van een voorrangsverklaring aan woningzoekenden en stemmen deze af in de regio.
[…]"
In paragraaf 1.3 van de Uitvoeringsregels staat dat bij een aanvraag op sociaal/medische gronden sprake moet zijn van de volgende factoren:
- de bedreiging voor de gezondheid en het sociaal/maatschappelijk functioneren van betrokkenen moet evident zijn; en
- de huidige situatie heeft redelijkerwijs geen uitzicht op verbetering in zich: ook nader onderzoek, behandeling, therapie of begeleiding geven geen uitzicht op verbetering; en
- voorliggende voorzieningen brengen geen oplossing.
In paragraaf 1.8 staat: "Indien aan het begin of tijdens de beoordeling van de aanvraag blijkt dat er sprake is van medische of sociale omstandigheden die een rol spelen bij de aanvraag om voorrang kan advies worden gevraagd aan een medisch of sociaal adviseur. […] De medisch of sociaal adviseur rapporteert en brengt een eigen advies uit over:
• de medische noodzaak tot verhuizen en of er sprake is van:
- ernstige woonproblemen,
- ernstige, maar niet levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie,
- een levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie;
• de gewenste bereikbaarheid van de te verkrijgen woning (medisch adviseur)
• eigen schuld of toedoen (sociaal adviseur)."
4.2.    De Afdeling stelt op basis van de stukken vast dat [appellante] bij haar aanvraag en in bezwaar onder meer de volgende rapportages van deskundigen heeft overgelegd, hier weergegeven in chronologische volgorde:
- de brief van een medewerker Jeugd- en Gezinshulp van 11 juli 2017. Hierin is gesignaleerd dat kinderen vaak ziek worden gemeld en te laat bij (oa.) de peuterspeelzaal worden gebracht. En: "In de thuissituatie wordt gezien dat de kinderen baat hebben bij een eigen kamer";
- de brief van een kinderarts van het HagaZiekenhuis van 28 augustus 2017. Hierin staat dat [zoon] (de middelste zoon) een ontwikkelingsachterstand heeft en snel overprikkeld is. Hij zou baat hebben bij meer ruimte en een eigen kamer;
- de brief van een gezinscoach van het Leger des Heils van 13 maart 2018. Uit deze brief volgt ook dat het voor [zoon] noodzakelijk is een eigen (liefst ruime) slaapkamer te hebben. Hij is daarnaast heel angstig voor liften. Voor de oudste en de jongste zoon geldt dat voor hen ook een eigen slaapkamer heel wenselijk is zodat zij zich bij spanningen kunnen terugtrekken. [appellante] zelf heeft moeite met wonen in een flat door haar ervaringen. Ze is - indien noodzakelijk voor haar kinderen - bereid haar angst te overwinnen, maar hieruit vloeit haar wens voor een eengezinswoning of maisonnette voort. Om ook tot rust te kunnen komen is een eigen slaapkamer voor haar belangrijk;
- de brief van een orthopedagoog van Stichting Ipse De Bruggen van 14 maart 2018. Hierin staat dat [zoon] een ontwikkelingsachterstand heeft, angstig is voor honden en liften en veel behoefte heeft aan structuur. Hij heeft voldoende fysieke ruimte en rust nodig;
- een second opinion van een klinisch psycholoog van 30 oktober 2018. Hierin is nader onderzoek gedaan naar [zoon]. In de second opinion staat dat het in de thuissituatie moeilijk(er) is om [zoon] een gestructureerde omgeving te bieden, zeker in combinatie met de twee andere kinderen. Het helpt als hij een ruimte heeft waar minder prikkels zijn, waar hij alleen bezig kan zijn zonder afgeleid te worden en waar één op één met hem gespeeld en geoefend kan worden. Een afgeschermde tuin waar [zoon] zonder gevaar voor zichzelf en zonder anderen tot last te zijn kan hollen, springen, en zijn energie kwijt raakt, zou prettig zijn.
- de tweede brief van de medewerker Jeugd- en Gezinshulp, te weten van 13 november 2018. Hierin wordt het college verzocht het advies van de organisatie om een ruimere woning toe te kennen in de besluitvorming mee te laten wegen.
4.3.    Tot de stukken behoort de sociale rapportage van R. Tempel van woningcorporatie De Goede Woning van 6 oktober 2017. Daarin wordt op grond van de situatie met de ex-partner geconcludeerd dat er "sociaal gezien sprake [is] van een levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie". De rapportage stemt overeen met het model ‘sociale rapportage’ dat is voorgeschreven in bijlage 6 van de Uitvoeringsregels. Zoals het college in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft gesteld, heeft het het besluit van 2 november 2017 juist genomen op basis van sociale omstandigheden. Nu [appellante] stelt dat zij wegens een sociale noodzaak in aanmerking dient te komen voor een eengezinswoning met tuin, rust op haar de bewijslast om die stelling te onderbouwen. Uit de door haar overgelegde stukken volgt niet dat op sociale gronden niet met een zoekprofiel voor een portiekwoning, een flatwoning met of zonder lift, een maisonnette en een benedenwoning zou kunnen worden volstaan.
Wat betreft de gestelde medische noodzaak volgt uit de door [appellante] overgelegde stukken dat [zoon] een eigen kamer nodig heeft. Dit wordt ook bevestigd in een advies van GGD Haaglanden van 7 juni 2018, dat op verzoek van het college is opgesteld. Uit de door [appellante] overgelegde stukken volgt ook dat voor de andere twee kinderen, die nu samen op een kamer slapen, elk een eigen kamer heel wenselijk zou zijn. Daargelaten nog dat uit het advies van de GGD Haaglanden van 7 januari 2019 volgt dat er geen medische redenen bekend zijn waarom de twee broers ook over een eigen ruimte zouden moeten beschikken, heeft [appellante] naar het oordeel van de Afdeling hiermee niet onderbouwd waarom drie kamers voor de kinderen alleen in een eengezinswoning te vinden zouden zijn en de in het toegekende zoekprofiel genoemde maisonnette in zoverre niet voldoet. Hierbij is van belang dat in een tweede advies van GGD Haaglanden, van 7 januari 2019, staat dat een eengezinswoning niet medisch noodzakelijk is; het zoekprofiel met de uitbreiding benedenwoning en maisonnette volstaat. In dat advies concludeert de GGD Haaglanden voorts dat een tuin wenselijk is, maar niet noodzakelijk. Naar het oordeel van de Afdeling sluit dat advies aan bij de second opinion van de klinisch psycholoog die [appellante] heeft overgelegd, waarin staat dat een tuin ‘prettig zou zijn’. Dat is onvoldoende om aan te nemen dat een eengezinswoning met tuin voor haar gezin medisch gezien noodzakelijk is.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot oordeel gekomen [appellante] met de door haar ingebrachte informatie niet heeft aangetoond dat zij op sociale en/of medische gronden in aanmerking dient te worden gebracht voor een eengezinswoning met tuin. Nu [appellante] zelf geen begin van bewijs heeft overgelegd, hoefde het college geen (nadere) sociale of medische rapportages op te vragen. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het toegekende ruime zoekprofiel tegemoet komt aan de situatie van [appellante], temeer gelet op de schaarste van goede sociale huurwoningen.
Het betoog faalt.
4.4.    Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank, dan wel de Afdeling, een deskundige had moeten benoemen, wordt als volgt overwogen. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 8:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een deskundige te benoemen, behelst een discretionaire bevoegdheid (zie de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2516). De rechtbank heeft in redelijkheid geen gebruik hoeven maken van de aan haar toekomende bevoegdheid om een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat voor het beantwoorden van de aan de orde zijnde rechtsvragen inschakeling van een deskundige nodig is en [appellante] geen begin van bewijs heeft overgelegd dat een eengezinswoning met tuin voor haar gezin noodzakelijk is. Om dezelfde redenen als de rechtbank ziet de Afdeling ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in hoger beroep een deskundige dient te worden benoemd.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020
612.