ECLI:NL:RVS:2020:1696
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot niet in behandeling genomen aanvragen
Op 20 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 21 januari 2020 en 26 maart 2020 besloten om deze aanvragen niet in behandeling te nemen. De vreemdelingen, mede namens hun minderjarige kind, hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 10 juni 2020 de beroepen ongegrond verklaarde. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de staatssecretaris zich niet verzet tegen het verzoek van de vreemdeling om een voorlopige voorziening. Dit verzoek houdt in dat de vreemdeling niet mag worden overgedragen voordat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek toegewezen en bepaald dat de vreemdeling niet mag worden overgedragen. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 525,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op dezelfde datum, en de voorzieningenrechter was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen, wat door de griffier is genoteerd. Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de bescherming van de rechten van vreemdelingen in asielprocedures.