ECLI:NL:RBDHA:2020:5177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
NL20.1819 en NL20.7825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-overeenkomsten

In deze zaak hebben eisers, een gezin met de Nigeriaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 juni 2020, na een eerdere zitting op 3 juni 2020. Tijdens de zittingen hebben eisers hun zorgen geuit over de opvangsituatie in Frankrijk, vooral in het licht van de coronamaatregelen en de kwetsbaarheid van hun minderjarig kind. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Frankrijk voldoet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat er geen ernstige tekortkomingen zijn die zouden rechtvaardigen dat de aanvragen in Nederland worden behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet hebben aangetoond dat zij in Frankrijk geen opvang of medische zorg zouden krijgen. De beroepsgronden van eisers zijn ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de beroepen afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.1819 (eiseres) en NL20.7825 (eiser)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer eiseres]

en
[eiser 2], eiser V-nummer: [V-nummer eiser]
mede namens hun minderjarig kind
[kind]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Slutzky).

Procesverloop

Bij besluiten van 21 januari 2020 en 26 maart 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de afzonderlijke aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de zaak met zaaknummer NL20.1819 (eiseres) is, samen met de behandeling van het verzoek van een voorlopige voorziening (zaaknummer NL20.1820) aangevangen op 18 februari 2020. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen en het onderzoek in de beroepszaak geschorst.
Eisers hebben beroepsgronden ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum eiseres] . Eiser stelt te zijn geboren op 1 juni 1992. Zij zijn ouders van [kind] , geboren op [geboortedatum kind] en hebben allen de Nigeriaanse nationaliteit.
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk verzoeken om terugname gedaan. Frankrijk heeft deze verzoeken aanvaard.
3. Ter zitting hebben eisers hun standpunt dat verweerder de asielaanvragen van eiseres en eiser ten onrechte gescheiden behandelt, laten vallen.
4. Eisers voeren aan dat verweerder ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. In Frankrijk is sprake van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvangvoorzieningen voor gezinnen met jonge kinderen. Uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij bij aankomst in Frankrijk geen opvang heeft gekregen ondanks dat zij een zeer jong kind heeft. Ook blijkt uit haar verklaringen dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om opnieuw asiel aan te vragen.
Eiseres en eiser zijn doorgestuurd naar de ‘association’ voor het indienen van een aanvraag. De ambtenaar zou een mail sturen naar de ‘prefecture’, een antwoord zou lang op zich laten wachten. Voor de vraag naar opvang moesten zij 115 bellen, een soort noodnummer. Aan de hand van hun gegevens werd hen te kennen gegeven dat zij geen recht op opvang hadden omdat hun eerdere asielaanvraag was afgewezen. Gedurende een week zijn eiseres en eiser elke dag tevergeefs weer naar de ‘association’ gegaan in de hoop bericht te krijgen over de mogelijkheid van een nieuwe asielaanvraag en een opvangplek. Gedurende die week leefden zij op straat. Eisers hebben hulp gevraagd bij een Katholieke kerk. Vanuit de kerk is hulp gekomen om hen naar Duitsland te begeleiden. Op 27 september 2019 zijn eisers vanuit Duitsland overgedragen aan Frankrijk. Eiser is bij aankomst in een detentiecentrum geplaatst. Eiseres kreeg dekens en heeft een week op straat geleefd. Zij heeft haar geld bij elkaar gebedeld om naar Nederland te gaan. Eisers verwijzen naar de AIDA rapportage van 20 maart 2019 ter ondersteuning van hun relaas. Hieruit blijkt dat de steun en hulpverlening voor Dublinterugkeerders erg ingewikkeld is en dat het indienen van een aanvraag in een bepaalde ‘prefecture’ moet. Asielzoekers moeten zich melden bij toegewezen regio, ook als geen huisvesting wordt toegekend. Asielzoekers in de Dublinprocedure kunnen op elk moment in bewaring worden genomen. Verweerder heeft niet betwist dat eiseres met haar jonge kind op straat heeft geleefd. Eiseres heeft zich meerdere malen tevergeefs voor hulp en beklag gewend tot de Franse autoriteiten. Niet gebleken is dat de Franse autoriteiten geprobeerd hebben opvang dan wel een andere vorm van opvang voor haar te regelen. Daarmee is zij blootgesteld aan een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Verweerder heeft ten onrechte de eigen verklaringen van eisers niet in samenhang met de landeninformatie bezien.
4.1
Verweerder volgt eisers niet in hun stelling dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hoewel uit het AIDA rapport volgt dat sommige mensen lang moeten wachten voordat zij een afspraak krijgen, is niet gebleken dat zij geen opvang krijgen. Uit het rapport blijkt dat aan alle asielzoekers opvang wordt geboden, ook aan Dublinclaimanten en dat bij een eventuele weigering van opvang een rechtsmiddel kan worden aangewend. Eisers hebben niet met stukken onderbouwd dat zij bij de (hogere) Franse autoriteiten of de geëigende instanties hebben geklaagd.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat eisers hierin niet zijn geslaagd. Uit het AIDA rapport blijkt weliswaar dat er problemen zijn met de opvang in Frankrijk en dat sommige Dublinterugkeerders lang moeten wachten voordat ze een afspraak krijgen, maar het rapport biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk op grond waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit het AIDA rapport blijkt namelijk ook dat de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag en de asielprocedure afhangt van de prefectuur waar de Dublinterugkeerder naartoe moet. Uit de claimakkoorden blijkt dat eisers zich na aankomst moet melden in de ‘préfecture des Alpes Maritimes’. Gesteld noch gebleken is dat Dublinterugkeerders bij die prefectuur geen opvang krijgen of dat de asielprocedure daar lang duurt. Voor zover dat wel aan de orde is en eisers na overdracht aan Frankrijk geen opvang krijgen of hun asielprocedure lang duurt, overweegt de rechtbank dat zij daarover dienen te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten of geëigende instanties. Gesteld noch gebleken dat dit voor eisers niet mogelijk is of dat de Franse autoriteiten eisers niet kunnen of willen helpen. Klagen bij een dominee en mensen met een soortgelijke functie als werknemers die in het AZC in Ter Apel werken, waarvan eisers stellen te hebben gedaan, kan hiermee niet worden gelijkgesteld. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat uit het AIDA rapport waar eisers naar hebben verwezen, volgt dat asielzoekers beroep kunnen instellen als zij geen opvang krijgen. Gesteld noch gebleken is dat eisers hiertoe zijn overgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Verder voeren eisers aan dat verweerder in hun geval individuele garanties had moeten vragen bij de Franse autoriteiten met name met betrekking tot de opvang van het gezin. Zij zijn, met name hun minderjarig kind, kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel t. Zwitserland van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712) van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Juist vanwege de kwetsbaarheid van het kind zijn waarborgen nodig om te voorkomen dat bij een gedwongen terugkeer weer sprake zal zijn van een situatie die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 Handvest. Hoewel Tarakhel over Italië gaat, is hier ook sprake van een gezin dat met een minderjarig kind op straat komt te staan. Daarbij speelt ook in mindere mate dat eiseres diverse medische klachten heeft zoals uit haar overgelegde patiëntendossier blijkt.
5.1
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat niet is gebleken dat het hier om een vergelijkbare situatie gaat zoals die in het Tarakhel-arrest. Weliswaar is in het onderhavige geval ook sprake van een gezin met een jong kind, maar het Tarakhel-arrest zag op de overdracht aan Italië, waar de algemene situatie qua opvang (opvangplekken in relatie tot instroom) zodanig was dat voor bijzonder kwetsbaren (gezinnen met jonge kinderen) individuele opvanggaranties nodig waren. Niet gebleken is dat de situatie in Frankrijk op dit moment vergelijkbaar is met die in Italië ten tijde van het arrest. Voor zover eisers menen dat in Frankrijk sprake is van een vergelijkbare situatie als in Italië, hebben zij dit ook niet onderbouwd. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval niet valt in te zien waarom hij aanvullende garanties aan Frankrijk had moeten vragen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat aan hen geen opvang of medische zorg zal worden geboden. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat, zoals in rechtsoverweging 4.3. is overwogen, asielzoekers beroep kunnen instellen als zij geen opvang krijgen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat door de maatregelen die zijn genomen tegen het coronavirus niet gegarandeerd is dat zij in Frankrijk toegang krijgen tot de asielprocedure. Zij hebben daarbij gewezen op de meest recente update van het AIDArapport van april 2020, waarin staat dat de toegang tot de asielprocedure tijdelijk is opgeschort en dat sprake is van beperkte toegang tot de asielprocedure voor ‘
newly arrived asylum seekers’.
6.1
Naast het feit dat de maatregelen die getroffen zijn tegen de verspreiding van het coronavirus naar het oordeel van de rechtbank tijdelijk van aard zijn, blijkt uit de update van april 2020 niet duidelijk of de beperkte toegang tot de asielprocedure ook geldt voor asielzoekers die op grond van de Dublinprocedure worden terug- of overgenomen. Dat de tijdelijke maatregelen eisers raken, is dan ook niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.