ECLI:NL:RVS:2020:1652

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
201907017/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek betreffende afsluiting pad tussen percelen in Wieringerwerf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 4 september 2019 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon van een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de afsluiting van een pad tussen twee percelen in Wieringerwerf. Dit pad werd door [appellant] gebruikt als doorgang naar zijn achtertuin en de garages aan de Mercuriusstraat. De afsluiting van het pad door [belanghebbende], die het perceel heeft gekocht, leidde tot het verzoek om handhaving. Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat het pad volgens hen geen openbare weg is en zij daarom niet bevoegd zijn om handhavend op te treden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 juni 2020 behandeld. Tijdens de zitting heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat het pad wel degelijk openbaar is en dat het college dit ook erkent. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat het pad niet voldoet aan de definitie van een weg in de zin van de Wegenwet, omdat het pad niet door de gemeente is aangelegd en niet bedoeld is voor een onbepaalde publieksgroep. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond, met de opmerking dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een openbare weg en de voorwaarden waaronder een pad als zodanig kan worden aangemerkt. De Afdeling concludeert dat er geen proceskostenveroordeling nodig is, aangezien het hoger beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

201907017/1/A3.
Datum uitspraak: 15 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 september 2019 in zaak nr. 18/5430 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de afsluiting van het pad tussen [locatie 1] en [locatie 2] in Wieringerwerf (hierna: het pad) afgewezen.
Bij besluit van 7 november 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 september 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna: [belanghebbende] en in enkelvoud) hebben een reactie ingediend.
[appellant] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2020, waar [appellant] samen met zijn echtgenote en het college, vertegenwoordigd door B. van Yperen en E. Menzl, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde], als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.    Wegenwet:
Artikel 1:
1. Deze wet is uitsluitend van toepassing op openbare wegen.
2. Onder wegen worden in deze wet mede verstaan:
l. voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik;
II. Bruggen.
Artikel 4:
Een weg is openbaar:
I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende die tijd is onderhouden door het Rijk, een provincie, een gemeente of een waterschap;
III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven.
Procesbelang
2.    [belanghebbende] betoogt dat [appellant] geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn hoger beroep omdat [appellant] de zijdeur van zijn huis, die uitkomt op het pad, heeft moeten dichtmaken en hij volgens een andere rechterlijke uitspraak geen gebruik meer mag maken van het pad.
2.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] nog procesbelang. Met zijn hoger beroep kan hij namelijk bereiken dat het pad alsnog als openbare weg moet worden aangemerkt. Daarbij is ook van belang dat [appellant] cassatie heeft ingesteld en aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden.
Inleiding
3.    De percelen [locatie 1] en [locatie 2] waren één perceel. De toenmalige gebruiker had op het huidige nummer [locatie 2] zijn bedrijf en op nummer [locatie 1] woonde hij. Later is het perceel gesplitst. [appellant] heeft winkel met bovenwoning op nummer [locatie 2] en [belanghebbende] woont op nummer [locatie 1]. Tussen het huis van [appellant] en dat van [belanghebbende] ligt het pad. Volgens [appellant] werd het pad lange tijd gebruikt als doorgang naar de achtertuinen van de huizen aan de Planetenlaan en het parkeerterrein en de garages aan de Mercuriusstraat. [belanghebbende] die het huis eerst huurde en in 2010 het perceel heeft gekocht van de verhuurder, heeft het pad afgesloten voor anderen. [appellant] is het daar niet mee eens en heeft het college gevraagd om ervoor te zorgen dat [belanghebbende] de afsluitingen verwijdert. Het college heeft dat verzoek afgewezen omdat het pad geen weg is en het daarom niet bevoegd is handhavend op te treden.
Gronden van het hoger beroep
4.    [appellant] is het er niet mee eens dat de rechtbank zijn beroep ongegrond heeft verklaard. Volgens hem is het pad openbaar en vindt het college dat ook. Dat leidt hij af uit een bericht van het college van 27 september 2016 en de bevindingen van twee bij de gemeente werkzame juristen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij verder onder meer een aantal verklaringen over het gebruik van het pad overgelegd.
Beoordeling door de Afdeling
5.    Ter zitting in hoger beroep heeft [belanghebbende] zijn betoog dat het verzoek niet als een handhavingsverzoek kan worden aangemerkt, omdat het niet door [appellant] is ondertekend, ingetrokken.
Is het pad een weg?
6.    Voordat wordt toegekomen aan de vraag of het pad openbaar is of is geweest, moet eerst worden vastgesteld dat het pad een weg is in de zin van artikel 1 van de Wegenwet. Volgens vaste rechtspraak moet, om te bepalen of in een concreet geval sprake is van een weg, worden bezien of het gaat om verkeersbanen die een functie vervullen ten behoeve van het afwikkelen van het openbaar verkeer en die derhalve naar hun aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dienen (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 5 maart 2008; ECLI:NL:RVS:2008:BC6035 en van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2241). Daarbij is niet van belang wie eigenaar is van de grond waarop de weg is aangelegd. Ook speelt bij het beantwoorden van die vraag geen rol of er een ander recht, zoals een erfdienstbaarheid of recht van overpad, op de weg rust.
6.1.    De Afdeling vindt dat het college zich in dit geval terecht op het standpunt heeft gesteld dat het pad geen weg is in de zin van de Wegenwet. Zij komt tot dit oordeel gezien de volgende feiten en omstandigheden.
Het pad is, anders dan het achterpad en het voetpad tussen de huizen ongeveer halverwege het huizenblok aan de Planetenlaan, niet door de gemeente aangelegd, maar door de eigenaar van de toenmalige wasstraat in de loods achter de huizen van [appellant] en [belanghebbende]. Die wasstraat behoorde bij het toenmalige bedrijf dat was gevestigd op het huidige perceel [locatie 2]. Niet in geschil is dat deze eigenaar ook het pad heeft verbreed tot ongeveer tweeëneenhalve meter om de wasstraat beter toegankelijk te maken en dat hij het onderhoud deed. Uit de door [appellant] overgelegde verklaringen blijkt dat het pad door bezoekers van de wasstraat werd gebruikt totdat het bedrijf ophield te bestaan en daarnaast door bewoners van de Planetenlaan om via het achterpad naar hun achtertuin te gaan of naar de later gebouwde garages achter hun huizen. Daarmee is echter niet aannemelijk geworden dat het pad een algemene verkeersfunctie vervult. Het pad is namelijk niet bedoeld voor een onbepaalde publieksgroep. Dat de Wegenwet ook van toepassing kan zijn als maar beperkt gebruik wordt gemaakt van een pad, neemt niet weg dat het moet gaan om een verkeersbaan en dat is het pad niet.
Omdat het pad geen weg is in de zin van de Wegenwet, wordt niet toegekomen aan de vraag of het pad openbaar is of is geweest. Wat [appellant] daarover heeft aangevoerd, zal de Afdeling daarom niet bespreken.
6.2.    Omdat het pad geen weg is in de zin van de Wegenwet was het college niet bevoegd om handhavend op te treden op grond van artikel 4 van de Wegenwet. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen, zij het op andere gronden.
Slotsom
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020
290.