201907616/1/A3.
Datum uitspraak: 8 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 september 2019 in zaak nr. 19/267 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2018 heeft de korpschef van politie de aanvraag van [appellant] voor een jachtakte afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2018 heeft de minister het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef en de minister hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de door de Afdeling gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. De voor deze zaak relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] woont op het adres [locatie 1]. Zijn woning maakt deel uit van een woonwagencentrum (hierna: het woonwagencentrum). In processen-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE) van de politie Oost-Brabant van 24 september 2013 staat dat ene [persoon A] woont in het woonwagencentrum, namelijk op het adres [locatie 2], dat hij astronomische winsten heeft gemaakt met de handel in drugs, dat het woonwagencentrum hierdoor machtig is geworden, dat de [familie] en [appellant] zich ook als zodanig manifesteren en dat alle inwoners van het woonwagencentrum illegale inkomsten hebben. Mede naar aanleiding van deze informatie heeft de politie met een arrestatieteam op 31 oktober 2013 een inval gedaan in het woonwagencentrum. Blijkens de lijst van in beslag genomen goederen die de korpschef bij zijn verweerschrift van 24 juli 2018 heeft gevoegd zijn hierbij meerdere illegale wapens, waaronder vuurwapens, in beslag genomen. Deze werden aangetroffen op het gemeenschappelijk terrein van het woonwagencentrum, waaronder in de directe nabijheid van de woning van [appellant]. Eiser is bij die inval aangehouden omdat hij werd verdacht van witwassen. Bij vonnis van 24 januari 2017 van de rechtbank Oost-Brabant is [appellant] daarvan vrijgesproken.
Standpunt van de minister
3. In het besluit van 18 december 2018 heeft de minister zich, in navolging van de korpschef, op het standpunt gesteld dat de aanvraag van [appellant] krachtens artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a van de Wet natuurbescherming moet worden afgewezen omdat er grond is om aan te nemen dat hij misbruik zal maken van de bevoegdheid om de jacht uit te oefenen. Volgens de Circulaire wapens en munitie 2018 is voor het aannemen hiervan voldoende dat er geringe twijfel is aan het verantwoord zijn van de inwilliging van de aanvraag. In het geval van [appellant] is sprake van meer dan geringe twijfel, onder meer omdat hij in criminele kringen verkeert. Het woonwagencentrum, waar blijkens de onder 2. weergegeven informatie criminele activiteiten plaatsvinden, vormt immers een compacte woongemeenschap die alleen via één toegangsweg bereikbaar is, waarbij tussen de bewoners sprake is van (familie)relaties door geboorte, huwelijk of partnerschap. Het woonwagencentrum is op 15 april 2013 ook aangewezen als handhavingsknelpunt als bedoeld in het 'Convenant ten behoeve van de bestuurlijke en geïntegreerde aanpak georganiseerde criminaliteit, bestrijding handhavingsknelpunten en bevordering integriteitsbeoordelingen'.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] in criminele kringen verkeert. Ter motivering van dit oordeel heeft de rechtbank, in navolging van de rechtbank Oost-Brabant in voormeld vonnis van 24 januari 2017, overwogen dat de informatie in de processen-verbaal van de CIE concreet en voldoende specifiek is. Deze informatie kan het standpunt van de minister dragen. Verder heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 4 mei 2018 een door een deurwaarder van de Belastingdienst gedane aangifte van bedreiging is opgenomen tegen ene [persoon B] die volgens de bekende informatie woont op het adres van [appellant].
Hoger beroep
5. [appellant] bestrijdt dit oordeel van de rechtbank. Hij voert aan dat hij zelf nooit strafrechtelijk is veroordeeld en dat de informatie van de CIE niet specifiek op hem ziet. Dat in het woonwagencentrum criminele activiteiten plaatsvinden, is onvoldoende om hem persoonlijk als een risico te beschouwen. Ook zijn familierelatie met andere bewoners van het woonwagencentrum is hiervoor onvoldoende. Hij voert aan dat hij weinig contact heeft met zijn familieleden.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7447), bevindt degene aan wie een jachtakte is verleend zich in een uitzonderingspositie ten opzichte van andere burgers, voor wie het algemene verbod op het voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie geldt. Deze uitzonderingspositie brengt mee dat in de houder van een jachtakte het vertrouwen moet kunnen worden gesteld dat hij zich strikt aan de toepasselijke regels zal houden en zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering is reeds voldoende grond om daaraan een einde te maken. 5.2. Dat [appellant] nooit zelf strafrechtelijk zou zijn veroordeeld doet niet af aan de juistheid van de aangevallen uitspraak. Het gaat in deze zaak immers om de vraag of [appellant] verkeert in criminele kringen en niet om de vraag naar de persoonlijke betrokkenheid van [appellant] bij strafbare feiten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN7013). [appellant] heeft niet de juistheid bestreden van de hiervoor onder 2. weergegeven informatie die is opgenomen in de door de rechtbank betrokken processen-verbaal van de CIE. Ook heeft hij niet bestreden dat het woonwagencentrum is aangewezen als handhavingsknelpunt, en dat een deurwaarder van de Belastingdienst aangifte heeft gedaan van bedreiging tegen [persoon B] die volgens de bekende informatie woont op het adres van [appellant]. Uit de luchtfoto die de korpschef heeft gevoegd bij zijn verweerschrift van 24 juli 2018 blijkt verder dat het woonwagencentrum bestaat uit een gering aantal dicht bij elkaar staande woningen. [appellant] bestrijdt verder niet dat het woonwagencentrum slechts via één toegangsweg bereikbaar is, en hij erkent dat familieleden van hem op het woonwagencentrum wonen. Onder deze omstandigheden heeft de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat [appellant] verkeert in criminele kringen. De stelling dat hij weinig met zijn familieleden omgaat, wat hiervan ook zij, doet hieraan niet af. Voor de conclusie dat iemand verkeert in criminele kringen is immers niet vereist dat sprake is van gestructureerd of duurzaam contact (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7712). Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Van Eck
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020
753.
BIJLAGE
Wet natuurbescherming
Artikel 3.28
[…]
3. De jachtakte wordt geweigerd indien:
a. er grond is om aan te nemen dat de aanvrager van de bevoegdheid een geweer en munitie voorhanden te hebben, van de bevoegdheid om de jacht uit te oefenen, of van de hem toekomende bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding als bedoeld in paragraaf 3.4 misbruik zal maken, of zodanig gebruik zal maken dat hij een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen;
[…]
Circulaire wapens en munitie 2018
Paragraaf 1.2. Invulling van het ‘vrees voor misbruik’ criterium
Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering - ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State - voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering (zie hierna).
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
[…]
Verkeren in criminele kringen
In geval van aanwijzingen - bijvoorbeeld verkregen uit informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) - dat de aanvrager (vergunninghouder) verkeert in kringen waarbinnen geweld met gebruikmaking van (vuur)wapens niet wordt geschuwd, dan wel indicaties die wijzen in de richting van betrokkenheid van aanvrager (vergunninghouder) bij enige vorm van drugshandel of zware (georganiseerde) criminaliteit dan wel het verkeren door hem in (zware) criminele kringen, is het eveneens onverantwoord om de betrokkene in het bezit te stellen c.q. te laten van een vuurwapen. Er zijn hierdoor immers (op zijn minst geringe) twijfels gerezen over de aanvaardbaarheid van de uitzonderingspositie waarin de aanvrager (vergunninghouder) komt te verkeren (verkeert) ten opzichte van zijn medeburgers. Daarbij moet wel worden bedacht dat betrokkene zoveel mogelijk de gelegenheid moet krijgen zich te verweren tegen de tegen hem bestaande bedenkingen.
Wanneer de (CIE-)informatie niet mag worden prijsgegeven zijn de desbetreffende feiten dus niet bruikbaar in een bestuursrechtelijke procedure. Vastlegging in een rapport of proces-verbaal is dus noodzakelijk maar ter bescherming van de identiteit van de informant kan worden volstaan met het beknopt vermelden van de (strafbare) feiten waarmee de aanvrager in verband wordt gebracht en wat de betrouwbaarheid is van deze informatie. In het kader van een eventuele beroepsprocedure kan de rechtbank zo nodig vertrouwelijk kennis nemen van de onderliggende informatie om zich zodoende een oordeel te kunnen vormen over de juistheid van het bestreden besluit.
[…]
Relatie met de Wet natuurbescherming
Indien er grond is om aan te nemen dat van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben misbruik zal worden gemaakt dan wel dat de aanvrager hierdoor een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen, dan dient een gevraagde jachtakte te worden geweigerd (zie artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet natuurbescherming). De jachtakte wordt ingetrokken indien de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd (zie artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet natuurbescherming). De termen ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ in de WWM en de hierboven weergegeven termen in de Wet natuurbescherming vallen inhoudelijk samen.
Hetgeen hierboven omtrent ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ is aangegeven, geldt derhalve ook bij de toepassing van de Wet natuurbescherming.