ECLI:NL:RVS:2020:150

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
201907624/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 20 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was op 6 september 2019 afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 10 oktober 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verbaas, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak de rechtsvraag over de positie van Hazara in Afghanistan behandeld, waarbij verwezen werd naar een eerdere uitspraak van 18 december 2019. De Afdeling oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 6 september 2019 werd eveneens vernietigd. De staatssecretaris werd opgedragen om opnieuw op de aanvraag te beslissen, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden.

Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 1.575,00 bedroegen, ter dekking van de kosten voor rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 20 januari 2020.

Uitspraak

201907624/1/V2.
Datum uitspraak: 20 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 10 oktober 2019 in zaak nr. NL19.21141 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 10 oktober 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verbaas, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De in de grief aan de orde gestelde rechtsvraag over de positie van Hazara in Afghanistan heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4202. Uit deze uitspraak volgt dat de grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Uit de uitspraak van 18 december 2019 volgt dat het beroep ook gegrond is en het besluit van de staatssecretaris van 6 september 2019 moet worden vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag moet beslissen en daarbij rekening moet houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in hoger beroep en beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 10 oktober 2019 in zaak nr. NL19.21141;
III.    verklaart het beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 6 september 2019, V-[…];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.575,00 (zegge: vijftienhonderdvijfenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Baldinger    w.g. Bossmann
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2020
314-915.