ECLI:NL:RVS:2020:145
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 1 juni 2017 afgewezen, waarbij de staatssecretaris ook besloot dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege zou blijven. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 8 mei 2019 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak de rechtsvraag over de positie van Hazara in Afghanistan behandeld, waarbij zij verwijst naar een eerdere uitspraak van 18 december 2019. De Afdeling concludeert dat de grief van de vreemdeling slaagt en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, evenals de besluiten van de staatssecretaris van 1 juni 2017 en 2 mei 2018. De staatssecretaris moet opnieuw op de aanvraag beslissen, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden.
Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.100,00 worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 20 januari 2020.