ECLI:NL:RVS:2020:145

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
201904177/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 1 juni 2017 afgewezen, waarbij de staatssecretaris ook besloot dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege zou blijven. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 8 mei 2019 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak de rechtsvraag over de positie van Hazara in Afghanistan behandeld, waarbij zij verwijst naar een eerdere uitspraak van 18 december 2019. De Afdeling concludeert dat de grief van de vreemdeling slaagt en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, evenals de besluiten van de staatssecretaris van 1 juni 2017 en 2 mei 2018. De staatssecretaris moet opnieuw op de aanvraag beslissen, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden.

Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.100,00 worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 20 januari 2020.

Uitspraak

201904177/1/V2.
Datum uitspraak: 20 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 mei 2019 in zaak nr. NL17.3908 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en ambtshalve geweigerd krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft.
Bij aanvullend besluit van 2 mei 2018 heeft de staatssecretaris dit besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 8 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De in de derde grief aan de orde gestelde rechtsvraag over de positie van Hazara in Afghanistan heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4202. Uit deze uitspraak volgt dat de grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Uit de uitspraak van 18 december 2019 volgt dat het beroep ook gegrond is en de besluiten van de staatssecretaris van 1 juni 2017 en 2 mei 2018 moeten worden vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag moet beslissen en daarbij rekening moet houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in hoger beroep en beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 mei 2019 in zaak nr. NL17.3908;
III.    verklaart het beroep gegrond;
IV.    vernietigt de besluiten van 1 juni 2017 en 2 mei 2018, V-[…];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.100,00 (zegge: eenentwintighonderd euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Baldinger    w.g. Bossmann
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2020
314-897.