ECLI:NL:RVS:2020:1383

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
201903359/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling uit Sierra Leone

In deze zaak gaat het om een vreemdeling uit Sierra Leone die een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft ingediend. Deze aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 23 juni 2017, omdat de vreemdeling niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf beschikte. De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 1 april 2019 de zaak ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Schonkeren, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat er geen objectieve belemmering is voor het uitoefenen van gezinsleven in Sierra Leone, ondanks de psychische problemen van de vriendin van de vreemdeling. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris het Bureau Medische Advisering (BMA) had moeten inschakelen, omdat de gezondheid van zijn vriendin in gevaar zou komen als zij naar Sierra Leone zou verhuizen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de brieven van de behandelend arts onvoldoende onderbouwd zijn en dat de staatssecretaris geen aanleiding had om het BMA om advies te vragen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor zijn vriendin geen behandelmogelijkheden zijn in Sierra Leone. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 17 juni 2020.

Uitspraak

201903359/1/V2.
Datum uitspraak: 17 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 april 2019 in zaak nr. 18/1719 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Schonkeren, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vreemdeling komt uit Sierra Leone en wil verblijf bij zijn vriendin (verder: referent). De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen omdat de vreemdeling geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf heeft (hierna: het mvv-vereiste). Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet hoeft te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Zijn uitzetting is volgens de staatssecretaris niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, onder meer omdat er geen sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven met referent in Sierra Leone uit te oefenen. De vreemdeling meent dat die belemmering er wel is, dan wel vindt dat de staatssecretaris het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) had moeten inschakelen, omdat referent door haar psychische problemen en de behandeling die zij daarvoor krijgt niet met hem mee kan naar Sierra Leone.
1.1.    De vreemdeling heeft hiertoe verwezen naar de brieven van de behandelaar van referent van 21 maart 2017 en 11 december 2017. In die brieven staat dat de behandelaar referent heeft gediagnostiseerd met PTSS en dat zij wordt behandeld met EMDR/CGT. Volgens de behandelaar is het niet verantwoord voor referent om een nieuw bestaan op te bouwen in Sierra Leone. Dit zal tot ernstige angst- en depressieklachten leiden en haar zeker binnen drie maanden in een crisis doen belanden.
1.2.    In deze uitspraak gaat het om de vraag of de staatssecretaris in de brieven van de behandelaar aanleiding had moeten zien om het BMA om advies te vragen.
Oordeel rechtbank
2.    De rechtbank heeft overwogen dat de brieven van de behandelaar waardeoordelen bevatten over de gevolgen van een vestiging in Sierra Leone voor de gezondheidssituatie van referent. Zulke waardeoordelen mogen volgens de rechtbank alleen worden gegeven door een onafhankelijke arts. Dit volgt uit het protocol van het BMA en de richtlijnen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (hierna: de KNMG). Hierdoor heeft de vreemdeling met de brieven het bestaan van een objectieve belemmering niet aannemelijk gemaakt. Omdat de vreemdeling niet anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat er voor referent geen behandelmogelijkheden zijn in Sierra Leone heeft de staatssecretaris terecht geen aanleiding gezien om het BMA om advies te vragen.
Eerste grief
3.    In de eerste grief klaagt de vreemdeling onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris meer waarde had moeten toekennen aan de brieven van de behandelaar. Hij betoogt dat de brieven zijn opgesteld door een deskundige, inhoudelijk inzichtelijk zijn en bovendien een diagnose bevatten. De staatssecretaris had op grond hiervan een objectieve belemmering moeten aannemen of tenminste het BMA om advies moeten vragen over de gezondheidssituatie van referent.
Toetsing objectieve belemmering van het uitoefenen van het gezinsleven
3.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zijn uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Het is dus ook aan hem om aannemelijk te maken dat, zoals hij stelt, door de medische problemen van referent een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven uit te oefenen in Sierra Leone (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3011, onder 1.2). Anders dan de vreemdeling betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de brieven van de behandelaar van referent onvoldoende aanleiding geven om aan te nemen dat er zo'n objectieve belemmering is en niet nopen tot inschakeling van het BMA. Dit wordt hierna verder toegelicht.
Verklaring van een behandelaar
3.2.    In de richtlijnen van de KNMG, waarnaar de rechtbank verwijst, staat dat de behandelaar zich bij het geven van informatie op verzoek van derden beperkt tot feitelijke gegevens en bevindingen over de gezondheid van de patiënt. Hierbij kan worden gedacht aan het geven van gestelde diagnoses, feitelijke medische informatie en met medische feiten onderbouwde prognoses met een behandeldoel. Patiënten vragen hun behandelaar ook wel zelf om een geneeskundige verklaring. Deze verklaring bevat veelal een op medische gegevens gebaseerd waardeoordeel over de patiënt en zijn gezondheidstoestand en dient een ander belang dan de behandeling of begeleiding. Het wordt de behandelaar echter afgeraden om zo'n geneeskundige verklaring te geven. De redenen hiervoor zijn onder meer dat het bij zo'n verklaring vaak om een belang van de patiënt gaat dat buiten de deskundigheid en verantwoordelijkheid van de arts ligt en een ander doel dient dan behandeling of begeleiding. Ook is de arts veelal niet op de hoogte van de medische criteria waaraan de instantie die verklaring nodig heeft, de verklaring toetst. Als de vreemdeling meent dat zo'n geneeskundige verklaring toch noodzakelijk is, moet hij een onafhankelijk arts inschakelen die deskundig is op het gebied van de vraagstelling. Hierbij wordt in de richtlijn wel aangetekend dat de grens tussen een waardeoordeel dat de behandeling of begeleiding van de patiënt dient en een waardeoordeel dat dat niet doet, niet altijd scherp is te trekken. Een diagnose wordt niet gezien als een waardeoordeel. Dat geldt ook voor een met medische feiten onderbouwde prognose met een behandeldoel (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:637, onder 4.3.-4.3.3.).
3.3.    Als de behandelend arts in het kader van een procedure over een verblijfsvergunning een geneeskundige verklaring afgeeft die een waardeoordeel bevat, zoals hiervoor bedoeld, hoeft de staatssecretaris daarin geen aanleiding te zien het BMA onderzoek te laten doen naar de gezondheidstoestand van een vreemdeling (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 21 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1824, onder 4.4 en van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3548, onder 4.1 en 4.2). Dit kan anders zijn als de verklaring behalve waardeoordelen ook feitelijke gegevens en bevindingen over de gezondheid van de patiënt bevat. Dit valt immers ook volgens de richtlijnen wèl onder de expertise van de behandelaar. Ook in het protocol van het BMA staat dat zulke gegevens aanleiding kunnen zijn voor het BMA om, wanneer zij daartoe wordt verzocht, een (aanvullend) advies uit te brengen.
De brieven van de behandelaar van referent
3.4.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris in de brieven van de behandelaar terecht geen aanleiding heeft gezien om het BMA in te schakelen of aan te nemen dat voor de vreemdeling en referent een objectieve belemmering bestaat om in Sierra Leone hun gezinsleven uit te oefenen. De brieven bevatten de verklaring van de behandelaar, dat het voor referent niet verantwoord is om een nieuw bestaan op te bouwen in Sierra Leone en dat dit haar zeker binnen drie maanden in een crisis zal doen belanden. Deze verklaring dient geen behandeldoel. Daarbij zijn de conclusies van de behandelaar, net als de conclusie dat het vestigen in Sierra Leone tot ernstige angst- en depressieklachten zal leiden, in het geheel niet onderbouwd met medische gegevens waardoor het onduidelijk blijft waarop de behandelaar zich baseert. Daarmee zijn deze conclusies niet controleerbaar. Bovendien valt de aanname dat het leven in Sierra Leone referent zeker binnen drie maanden in een crisis zal doen belanden buiten de expertise van de behandelaar, nu niet is gebleken dat zij deskundig is op het gebied van de (medische) criteria waaraan zo'n oordeel normaal gesproken wordt getoetst door het BMA.
3.4.1.    De behandelaar van referent heeft in haar brieven daarnaast ook medische gegevens aangeleverd, zoals de diagnose en een beschrijving van de behandeling die referent krijgt. Zoals de Afdeling hiervoor onder 3.2 al heeft overwogen, vallen zulke gegevens onder de expertise van de behandelaar en kunnen deze voor de staatssecretaris wèl aanleiding zijn om het BMA om advies te vragen, bijvoorbeeld vanwege de aard en/of de ernst van de gestelde diagnose. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris daar in dit geval terecht geen aanleiding voor heeft gezien. De diagnose en het behandelplan maken op zichzelf immers nog niet dat er voor referent geen behandelmogelijkheden zijn in Sierra Leone, terwijl het, zoals hiervoor onder 3.1 overwogen, aan de vreemdeling is om dit aannemelijk te maken. De vreemdeling heeft het ontbreken van behandelmogelijkheden voor referent, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet met algemene informatie of een verklaring van een op dit gebied deskundige en onafhankelijke arts aannemelijk gemaakt.
3.5.    De grief faalt.
Overige grieven en conclusie
4.    Wat de vreemdeling voor het overige heeft aangevoerd, leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bossmann
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2020
802-897.