ECLI:NL:RVS:2020:1377
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- J.A.W. Scholten-Hinloopen
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitstel uitzetting vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 31 oktober 2019. De rechtbank had de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van uitzetting. De vreemdeling had op 21 november 2016 een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, die door de staatssecretaris was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 13 februari 2019 opnieuw ongegrond. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris een onjuiste uitleg had gegeven aan relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond.
In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de rechtsvraag die door de staatssecretaris was opgeworpen, beantwoord. De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geklaagd over de onjuiste uitleg door de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en omdat er geen nieuwe beroepsgronden waren die niet eerder waren besproken, werd het beroep van de vreemdeling alsnog ongegrond verklaard. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 juni 2020.