201709296/2/R1.
Datum uitspraak: 27 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Heelsum, gemeente Renkum,
en
de raad van de gemeente Renkum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Veentjesbrug 2017" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de behandeling van het beroep aangehouden in verband met de prejudiciële vragen over het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) die de Afdeling in zaken over vergunningen voor veehouderijen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie bij uitspraak van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259. Bij arrest van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882, (hierna: het arrest) heeft het Hof de gestelde vragen beantwoord.
Overwegingen
1. Het plan beoogt te voorzien in een actualisatie en optimalisering van de planologische situatie op het bedrijventerrein Veentjesbrug te Renkum.
Ontvankelijkheid
2. De raad heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat [appellant] en anderen ofwel niet in de directe omgeving van het plangebied wonen, ofwel geen hinder hiervan ondervinden.
2.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. De Afdeling overweegt dat het beroep is ingesteld door een groep natuurlijke personen die op zeven adressen in de omgeving van het plangebied wonen. Twee van die adressen, namelijk [locatie 1] te Heelsum en [locatie 2] te Heelsum liggen op respectievelijk ten minste 70 en 45 m van de plandelen die een bedrijfsbestemming hebben gekregen. Gelet op deze afstanden acht de Afdeling het aannemelijk dat zij gevolgen van het plan ondervinden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om de appellanten die op deze adressen wonen niet als belanghebbende aan te merken.
Stikstof
3. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de bedrijfsbestemming. Zij betogen dat de raad ten onrechte bij het bepalen van de effecten op Natura 2000-gebieden heeft aangesloten bij de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag is gelegd. In die passende beoordeling is ervan uitgegaan dat een bijdrage van 0,05 mol N/ha/jaar de natuurlijke kenmerken van die Natura 2000-gebieden niet kan aantasten. Zij wijzen er op dat het plan een toename van stikstof met zich zal brengen op al overbelaste habitattypen, wat betekent dat een passende beoordeling van de gevolgen van het voorliggende plan had moeten worden opgesteld.
4. In de omgeving van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Rijntakken en Veluwe. De raad heeft ter bepaling van de effecten van stikstof op deze gebieden een onderzoek laten uitvoeren door SAB. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 19 februari 2015. In paragraaf 4.5.3 daarvan is een tabel opgenomen, waaruit blijkt dat de toename van stikstof op acht verschillende habitattypen tussen de 0,01 en 0,036 mol N/ha/jr bedraagt. In paragraaf 4.10.2 van de plantoelichting is vermeld dat, nu deze toename kleiner is dan 0,05 mol N/ha/jaar - met inachtneming van de overwegingen in de PAS over toenames van deze omvang - gesteld kan worden dat het bestemmingsplan niet tot effecten voor de Natura 2000-gebieden leidt. Verder is in de plantoelichting vermeld dat de berekende toename is gebaseerd op het ontwerp van het plan, waarbij bijna overal op het bedrijventerrein minimaal categorie 3.1-bedrijven zijn toegelaten. In het vastgestelde plan zijn de toegestane bedrijfscategorieën omlaag gebracht. Ook zijn de wijzigingsbevoegdheid voor de groenbestemming rond het bedrijventerrein, waarmee de groenbestemming in een bedrijfsbestemming kon worden gewijzigd, komen te vervallen en zijn de vestigingsmogelijkheden voor enkele soorten bedrijven beperkt. De mogelijke uitstoot van stikstof wordt daarmee volgens de plantoelichting verder ingeperkt ten opzichte van het ontwerp.
5. Het Hof van Justitie heeft de in de zaken over vergunningen voor veehouderijen gestelde vragen over het PAS beantwoord bij arrest van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882. De Afdeling heeft in die zaken vervolgens op 29 mei 2019 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2019:1603). In die uitspraak heeft de Afdeling vastgesteld dat met de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden die in het PAS zijn opgenomen niet zullen worden aangetast. Dit heeft onder meer tot gevolg dat het niet meer mogelijk is om in een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming ontwikkelingsruimte toe te delen (rechtsoverweging 32.6 en 34.2). Voor een bestemmingsplan zoals het onderhavige zijn tevens de volgende overwegingen van belang:
6. "35. Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend worden vastgesteld als op grond van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten (artikel 19j, tweede en derde lid, van de Nbw 1998/artikel 2.7, eerste lid en 2.8, derde lid van de Wnb).
Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling die ten opzichte van de feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, is een plan dat significante gevolgen kan hebben en dat passend beoordeeld moet worden.
De vaststelling van het bestemmingsplan is niet één van de besluiten die genoemd zijn in artikel 19km van de Nbw 1998 of artikel 2.7 van het Bnb, zodat het PAS-beoordelingskader niet van toepassing is. Dit neemt niet weg dat verschillende bevoegde bestuursorganen geen individuele passende beoordeling voor een bestemmingsplan hebben gemaakt, maar voor het aspect stikstof hebben verwezen naar de passende beoordeling die ten grondslag is gelegd aan het PAS. Het kan daarbij onder meer gaan om bestemmingsplannen waarin een concrete ontwikkeling is geregeld of waarin uitbreidingsmogelijkheden zijn geboden die de drempel- of grenswaarde niet overschrijden (zie ABRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3530, r.o. 4.9). 35.1. De conclusie in deze uitspraak dat de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS niet voldoet aan de eisen die het Hof daaraan stelt kan gevolgen hebben voor de hiervoor bedoelde bestemmingsplannen waarvan de beroepsprocedure nog niet is afgerond en waarin op dit punt beroepsgronden naar voren zijn gebracht door degene die zich op deze bepalingen kan beroepen. De raad kan/kon bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet verwijzen naar de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS. De raad heeft in die gevallen het bestemmingsplan of het plandeel dat in de ruimtelijke ontwikkeling voorziet, vastgesteld in strijd met artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 of artikel 2.8, derde lid, van de Wnb."
7. De raad heeft zich, door te toetsen aan de in het PAS gehanteerde drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar, indirect gebaseerd op de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag lag. Voorts heeft de raad zijn stelling dat het vastgestelde plan een lagere stikstofemissie met zich brengt ten opzichte van het ontwerp van het plan en dat daardoor geen significant negatieve effecten of de omliggende Natura 2000-gebieden zullen optreden, niet onderbouwd met een aanvullend onderzoek. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen is de Afdeling van oordeel dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998.
8. Het beroep van [appellant] en anderen is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit moet vanwege strijd met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 worden vernietigd. Hetgeen [appellant] en anderen voor het overige hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
Verder wijst de Afdeling erop dat om redenen van proceseconomie per beroep alleen is vastgesteld dat ten minste een van de appellanten belanghebbende is bij het bestreden besluit.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Renkum van 27 september 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Veentjesbrug 2017";
III. draagt de raad van de gemeente Renkum op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. verstaat dat de raad van de gemeente Renkum aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat het bestuursorgaan bij betaling aan één van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Helder w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2020
361.