ECLI:NL:RVS:2020:1142

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
201903047/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 april 2019. De rechtbank had in die uitspraak de aanvragen van twee vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf, die door de staatssecretaris op 1 november 2017 en 28 maart 2018 waren afgewezen, gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde de besluiten van de staatssecretaris en droeg hem op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de rechtsvraag die in de grief is opgeworpen, behandeld. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. F.A. van den Berg, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven waarin zij onder andere een beroep doen op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. De Afdeling oordeelt dat de grief slaagt, maar dat de vreemdelingen hun argumenten niet voldoende hebben geconcretiseerd.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De zaak wordt teruggeworpen naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling van andere beroepsgronden die niet aan de orde zijn gekomen in de eerdere uitspraak. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 29 april 2020 door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

Uitspraak

201903047/1/V1.
Datum uitspraak: 29 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 april 2019 in zaken nrs. 18/8823 en 18/8824 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 1 november 2017 en 28 maart 2018 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluiten van 31 oktober 2018 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 15 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1171, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak volgt dat de grief slaagt. In de schriftelijke uiteenzetting doen de vreemdelingen weliswaar een beroep op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel als reden waarom in dit geval de staatssecretaris toch zou moeten worden gehouden aan de werkinstructie, maar zij concretiseren dat niet en volstaan met een algemene verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank en andere uitspraken.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding de zaak naar de rechtbank terug te wijzen om door haar te worden behandeld met inachtneming van wat in de hiervoor genoemde uitspraak is overwogen (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb), omdat zij niet is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van andere beroepsgronden van de vreemdeling dan de beroepsgrond die verband houdt met de grief. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 april 2019 in zaken nrs. 18/8823 en 18/8824;
III.    wijst de zaken naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2020
282-941.