ECLI:NL:RVS:2020:1062

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
201906299/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging van persoonsgegevens in de basisregistratie personen

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 11 juli 2019 haar beroep ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Almelo van een verzoek van [appellante] om wijziging van haar geregistreerde voornaam en geboortedatum in de basisregistratie personen (brp). Het college heeft op 18 mei 2018 het verzoek afgewezen, omdat [appellante] niet onomstotelijk had aangetoond dat de geregistreerde gegevens onjuist waren. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij opmerkte dat de persoonsgegevens op het meest recente paspoort van [appellante] afwijken van die op eerdere paspoorten en dat er geen bewijs was dat de autoriteiten een beoordeling van de identiteit hadden uitgevoerd voorafgaand aan de afgifte van het meest recente paspoort.

Tijdens de zitting op 10 maart 2020 heeft [appellante] haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de geregistreerde geboortedatum onjuist was door een fout van haar moeder bij de asielaanvraag in Duitsland. [appellante] heeft documenten overgelegd ter ondersteuning van haar verzoek, waaronder verschillende Afghaanse paspoorten en een tazkera. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de gegevens in de brp betrouwbaar moeten zijn en dat voor wijziging van deze gegevens onomstotelijk bewijs vereist is. De overgelegde documenten waren onvoldoende om aan te tonen dat de geregistreerde gegevens onjuist waren.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 april 2020.

Uitspraak

201906299/1/A3.
Datum uitspraak: 15 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Almelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 juli 2019 in zaak nr. 18/2220 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2018 heeft het college een verzoek van [appellante] om wijziging van haar in de basisregistratie personen (hierna: de brp) geregistreerde voornaam en geboortedatum afgewezen.
Bij besluit van 14 november 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.C.M. Peper, advocaat te Almelo, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door E.E.L. van der Linde en H.M. Kamphuis-Kroezen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] staat in de brp geregistreerd met [voornaam A] en [geboortedatum] 1981. Zij heeft het college verzocht om de geregistreerde voornaam te wijzigen in [voornaam B] en de geboortedatum in [geboortedatum] 1977. [appellante] heeft de volgende documenten overgelegd:
- een Afghaans paspoort, afgegeven op 17 februari 2000 door de Afghaanse ambassade te Berlijn (Duitsland), met [geboortedatum] 1981 en voornaam [voornaam A];
- een Afghaans paspoort, afgegeven op 16 januari 2014 door de Afghaanse ambassade in Nederland, met [geboortedatum] 1981 en voornaam [voornaam A];
- een Afghaans paspoort, afgegeven op 25 juli 2016 door het consulaat-generaal te Bonn (Duitsland), met [geboortedatum] 1977 en voornaam [voornaam B];
- een Engelse vertaling van een tazkera (Afghaanse identiteitskaart), afgegeven op 7 oktober 1979, met de vermelding dat deze persoon in 1979 twee jaar oud was en de voornaam [voornaam B] had;
- een tazkera met Engelse vertaling, afgegeven op 8 augustus 2017, met [geboortedatum] 1977 en voornaam [voornaam B].
Aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] met de door haar overgelegde documenten niet onomstotelijk heeft aangetoond dat de in de brp geregistreerde gegevens onjuist zijn. De persoonsgegevens op het meest recente paspoort wijken af van de persoonsgegevens op de twee oudere paspoorten. Verder heeft het college niet kunnen vaststellen dat voorafgaand aan de afgifte van het meest recente paspoort de autoriteiten een beoordeling van de identiteit hebben uitgevoerd.
Beoordeling van het hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in de eerder verstrekte paspoorten een foutieve geboortedatum is opgenomen doordat haar moeder - die analfabeet is - bij het aanvragen van asiel in Duitsland in 1994 waarschijnlijk de leeftijd van haar kinderen heeft moeten schatten omdat zij geen documenten bij zich had. Daarbij is van belang dat verjaardagen in Afghanistan nooit worden gevierd. [appellante] stelt dat zij in het kader van haar wens om te naturaliseren de tazkera uit 1979 heeft ontvangen uit Afghanistan. Dat betreft een originele geboorteakte. Op basis van deze tazkera is een nieuw paspoort verstrekt. Het college is in bezit geweest van de originele tazkera en heeft deze dus kunnen controleren. Het is niet mogelijk om andere documenten over te leggen. Nagenoeg alle gebouwen van overheidsinstanties in Afghanistan zijn vernietigd. Ook geldt er in Afghanistan geen bewaarplicht voor de documenten waar het college om vraagt, aldus [appellante].
4.    Zoals de rechtbank terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2839, heeft overwogen, moeten de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp opgenomen gegevens moet, gelet op het systeem van de Wet basisregistratie personen, onomstotelijk vaststaan dat deze gegevens feitelijk onjuist zijn. Het bewijs daarvoor kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten.
5.    [appellante] heeft documenten overgelegd waarin de voornaam en geboortedatum staan die nu in de brp zijn geregistreerd. Ook heeft zij documenten overgelegd waarin de voornaam en geboortedatum staan die zij in haar verzoek tot wijziging van de brp heeft opgenomen. Van de tazkera uit 1979 heeft [appellante] in deze procedure geen origineel exemplaar overgelegd, maar alleen een vertaling. Dat zij, zoals zij stelt, eerder in het kader van een verzoek om naturalisatie het originele exemplaar heeft getoond aan een medewerker van de gemeente, laat onverlet dat dit exemplaar niet in het bezit is van het college. [appellante] heeft een mogelijke verklaring gegeven voor de van elkaar verschillende geboortedata op de diverse documenten, namelijk dat haar moeder bij het aanvragen van asiel in Duitsland haar leeftijd heeft geschat. Deze mogelijke verklaring is echter onvoldoende om ervan uit te gaan dat de nu in de brp geregistreerde gegevens en de paspoorten uit 2000 en 2014 niet juist zijn en dat het paspoort uit 2016 en de tazkera's wel juist zijn. Terecht heeft het college daarbij in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat, en zo ja, op welke manier bij de afgifte van het paspoort uit 2016 een vaststelling van de identiteit heeft plaatsgevonden. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op basis van de overgelegde documenten niet onomstotelijk vaststaat dat de in de brp geregistreerde gegevens onjuist zijn. Daar doet niet aan af dat het, zoals [appellante] stelt, niet mogelijk is om andere documenten over te leggen.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2020
640.