201904987/1/A3.
Datum uitspraak: 8 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Montferland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 mei 2019 in zaak nr. 18/3176 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2017 heeft de burgemeester het paspoort van [wederpartij] vervallen verklaard.
Bij besluit van 30 april 2018 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 13 december 2018 heeft de rechtbank de burgemeester opgedragen om binnen twee maanden na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het besluit van 30 april 2018 te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.
Bij uitspraak van 22 mei 2019 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de burgemeester opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 27 augustus 2019 heeft de burgemeester opnieuw het door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
[wederpartij] heeft hiertegen gronden ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2020, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door J.M.L. van den Broek en mr. P.A.J.S. Lathouwers, en [wederpartij], bijgestaan door mr. H.M. Schurink-Smit, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
Overwegingen
Juridische kader
1. De relevante bepalingen uit de Paspoortwet zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Inleiding
2. [wederpartij] heeft op 4 november 2010 een paspoort met nummer […] gekregen, afgegeven door de burgemeester van Veenendaal.
Dit paspoort is op 3 juli 2014 door de Duitse politie in Goch, Duitsland, ingenomen. Het paspoort is vervolgens door de Staatsanwaltschaft in Kleve verzonden naar de burgemeester in Veenendaal. Die gemeente heeft hierop een melding gedaan van beschadiging van het paspoort bij het Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten (hierna: ECID). In het onderzoeksrapport van 6 augustus 2015 heeft het ECID vastgesteld dat het geboortejaar op het paspoort eigenhandig is aangepast.
Op 26 augustus 2015 zijn de personalia van [wederpartij] opgenomen in het Register paspoortsignaleringen (hierna: Register) dat wordt beheerd door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (hierna: RvIG), onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Omdat op dat moment geen (verblijf)adres van [wederpartij] bekend was, is hij van de opneming in het Register niet op de hoogte gesteld. Hij was met zijn gezin verhuisd naar [woonplaats], Duitsland.
3. Na de inname van zijn paspoort heeft [wederpartij] zich bij de gemeente Montferland gemeld. Op grond van de Paspoortuitvoeringsregeling is de gemeente Montferland aangewezen als grensgemeente. De burgemeester is daardoor de bevoegde autoriteit om desgevraagd op aanvraag aan in het buitenland wonende Nederlanders een paspoort of identiteitskaart te verstrekken. Na overlegging van een proces-verbaal van vermissing identiteitsbewijs, is aan [wederpartij] op 18 augustus 2014 een paspoort met nummer [A] verstrekt. De personalia van [wederpartij] waren toen nog niet opgenomen in het Register.
Op 7 september 2017 heeft [wederpartij] nieuwe reisdocumenten aangevraagd voor zijn minderjarige kinderen. Ter vaststelling van zijn identiteit moest hij zijn paspoort tonen. Daarbij is de signalering in het Register ontdekt.
Bij brief van 12 september 2017 heeft de burgemeester aan [wederpartij] meegedeeld dat hij voornemens is het op 18 augustus 2014 aan hem verstrekte paspoort vervallen te verklaren.
4. Bij brief van 20 oktober 2017 heeft de RvIG aan [wederpartij] desgevraagd informatie verstrekt over de opname van zijn personalia in het Register. In deze brief is onder meer meegedeeld dat na opname in het Register bij iedere aanvraag en in ieder geval na twee jaar wordt nagegaan of de gronden voor signalering nog bestaan en dat gelet op de ernst van de gepleegde onrechtmatigheid met het op 4 november 2010 afgegeven paspoort met nummer [B] de personalia nog steeds zijn opgenomen in het Register.
Besluitvorming
5. Bij besluit van 23 november 2017 heeft de burgemeester het op 18 augustus 2014 aan [wederpartij] verstrekte paspoort met nummer [A] vervallen verklaard. Daaraan heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat [wederpartij] is vermeld in het Register en dat de minister heeft meegedeeld dat de signalering in het Register nog voldoet aan de gestelde eisen in artikel 24, aanhef en onder b, van de Paspoortwet. Voorts heeft [wederpartij], daartoe in de gelegenheid gesteld, niet binnen de gestelde termijn overeenstemming bereikt met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 44, vierde lid, van de Paspoortwet. Bij brief van 22 december 2017 heeft de minister meegedeeld dat niet met [wederpartij] tot overeenstemming is gekomen, omdat het gegronde vermoeden bestaat dat hij handelingen heeft verricht die het vertrouwen in reisdocumenten hebben geschaad en dit vermoeden niet is weggenomen.
6. Bij besluit op bezwaar van 30 april 2018 heeft de burgemeester de vervallenverklaring gehandhaafd. Aan de besluitvorming ligt het onderzoeksrapport van het ECID van 6 augustus 2015 ten grondslag. Volgens de burgemeester heeft [wederpartij] zijn oude paspoort opzettelijk beschadigd. Het geboortejaar is daarbij gewijzigd van 1988 in 1980. De burgemeester acht het onaannemelijk dat de minderjarige zoon van [wederpartij], zoals gesteld, de beschadiging per ongeluk met een pen heeft aangebracht. Als proef op de som is geprobeerd met een pen in een soortgelijk paspoort deze beschadiging aan te brengen, maar dat bleek niet mogelijk, aldus de burgemeester. Volgens de burgemeester bestaan nog altijd de gronden van de signalering en is niet gebleken dat [wederpartij] door de vervallenverklaring van het paspoort onevenredig wordt benadeeld in de zin van artikel 45, tweede lid, van de Paspoortwet.
Tussenuitspraak van de rechtbank
7. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 13 december 2018 geconcludeerd dat het onderzoeksrapport van het ECID onvoldoende grondslag biedt voor het standpunt dat sprake is van opzettelijke beschadiging van het paspoort. Niet kan uit het rapport worden afgeleid of al dan niet sprake is van een oppervlakkige beschadiging, terwijl die vraag partijen verdeeld houdt. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat, anders dan de burgemeester eerder heeft gesteld, ter zitting is gebleken dat het paspoort niet is vernietigd en daarom nader onderzoek mogelijk is. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de burgemeester onvoldoende heeft onderzocht of de verlenging van de signalering na twee jaar terecht is.
De enkele verwijzing van de burgemeester naar de brief van de minister van 22 december 2017 is daarvoor onvoldoende, aldus de rechtbank. Volgens de rechtbank is het besluit van 30 april 2018 in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft aanleiding gezien om de burgemeester in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen.
Einduitspraak van de rechtbank
8. Ter uitvoering van de opdracht van de rechtbank heeft de burgemeester bij brief van 7 februari 2019 een aanvullende motivering ingediend. De burgemeester concludeert daarin dat de verlenging van de signalering terecht is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de burgemeester twee e-mailberichten overgelegd van 28 en 31 januari 2019 afkomstig van de RvIG. De omstandigheid dat er geen (wetenschappelijk) rapport is opgemaakt, betekent volgens de burgemeester niet dat hij het gegronde vermoeden ten onrechte aanwezig heeft geacht.
9. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. De door de burgemeester overgelegde e-mailberichten van de RvIG bieden hiervoor volgens de rechtbank onvoldoende grondslag. Over aard en omvang van de schade op het paspoort wordt wederom slechts verwezen naar het onderzoeksrapport van het ECID van 6 augustus 2015. Ook over de verlenging van de signalering volstaat de burgemeester met een herhaling van het eerder ingenomen standpunt. De overgelegde e-mailberichten voegen daar niets nieuws aan toe, aldus de rechtbank.
Hogerberoepsgronden
10. De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoeksrapport van het ECID van 6 augustus 2015 onvoldoende grondslag biedt voor de conclusie dat [wederpartij] zijn paspoort opzettelijk heeft beschadigd. Het ECID is een samenwerkingsverband tussen de Koninklijke Marechaussee en de Nationale Politie en kan ter zake als een deskundige worden beschouwd. Volgens de burgemeester mag hij bij zijn besluitvorming van een door een dergelijke deskundige opgestelde rapportage uitgaan, tenzij dit rapport gebreken vertoont qua inhoud dan wel totstandkoming ervan. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat daarvan niet is gebleken. Uit de bevindingen van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, neergelegd in de Verklaring van onderzoek van 24 juli 2019, IDcentre, neergelegd in het rapport van 6 augustus 2019 en de documentdeskundige van de Koninklijke Marechaussee, neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 5 april 2018, volgt ook dat het document in kwestie opzettelijk is beschadigd door [wederpartij], althans dat hij handelingen heeft verricht die hebben geleid tot beschadiging van een reisdocument. Verder heeft de rechtbank volgens de burgemeester ten onrechte geoordeeld dat onvoldoende is onderzocht of de verlenging van de signalering in het Register terecht is. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat hij niet slechts heeft volstaan met de enkele vaststelling dat [wederpartij] nog in het Register is vermeld. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3253 volgt dat hij op de inhoud van de brieven van de minister van 20 oktober 2017 en 22 december 2017 mocht afgaan. Beoordeling hoger beroep
10.1. Zoals volgt uit wat de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1557) onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Paspoortwet (Kamerstukken II 1987/88, 20 393, nr. 3, blz. 63), heeft de wetgever niet beoogd dat de burgemeester het bestaan van een gegrond vermoeden ten volle toetst. De beoordeling of een persoon handelingen heeft verricht of zal verrichten met of met betrekking tot reisdocumenten die het vertrouwen in reisdocumenten hebben geschaad of zullen schaden dan wel opzettelijk een ander in de gelegenheid heeft gesteld of zal stellen om zulke handelingen te verrichten met of met betrekking tot een aan de betrokken persoon verstrekt reisdocument, is voorbehouden aan de minister die op de voet van artikel 24 bevoegd is te verzoeken om vervallenverklaring van het paspoort. De beoordeling van de burgemeester van de (verlenging van de) signalering in het Register is beperkt tot de vraag of de signalering door de minister evident onjuist is. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:845.) Niettemin dient de burgemeester te controleren of de aan de signalering ten grondslag gelegde informatie juist is. De eis van artikel 44, tweede lid, van de Paspoortwet dat hij zich ervan moet overtuigen of de gronden tot vervallenverklaring nog bestaan, houdt in dit verband in dat de burgemeester zich er in dit kader ook van moet vergewissen dat de paspoortsignalering en het bestaan van de gronden die aan die signalering ten grondslag liggen nog actueel zijn. 10.2. De burgemeester heeft aan de besluitvorming het rapport van het ECID van 6 augustus 2015 ten grondslag gelegd. Hierin is vermeld dat het geboortejaar op het paspoort eigenhandig is aangepast. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het onderzoeksrapport van het ECID voldoende grondslag biedt voor het standpunt van de burgemeester dat sprake is van opzettelijke beschadiging van het paspoort. Het eigenhandig aanpassen van een geboortedatum op een paspoort impliceert immers dat dit opzettelijk is gebeurd. Het ECID is bovendien deskundige op het gebied van identiteitsdocumenten. De door de burgemeester in hoger beroep ingediende rapporten van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en IDcentre bevestigen dat de geboortedatum opzettelijk is aangepast van 1988 in 1980. Met het rapport van het ECID heeft de burgemeester voldoende gecontroleerd of de aan de signalering ten grondslag gelegde informatie juist is. Het is voorts aan [wederpartij] om aannemelijk te maken dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. Dat heeft hij niet gedaan. De enkele stelling van [wederpartij] dat de beschadiging zou zijn veroorzaakt door zijn kind dat destijds nog geen twee jaar oud was, acht de Afdeling ongeloofwaardig, omdat het hier gaat om de precieze wijziging van één cijfer van het geboortejaar. De Afdeling is van oordeel dat het aan het besluit ten grondslag liggende rapport van het ECID een gegrond vermoeden als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder b, van de Paspoortwet rechtvaardigt. Voorts is de Afdeling van oordeel dat uit de brieven van 20 oktober 2017 en 22 december 2017 kan worden afgeleid dat de redenen voor registratie in het Register ten tijde van de besluitvorming nog steeds bestonden. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de burgemeester aan de rechtmatigheid van de verlenging van de signalering had moeten twijfelen. Voorts duidt het opzettelijk aanpassen van een geboortedatum op een paspoort op identiteitsfraude. Het tegengaan daarvan is een zwaarwegend algemeen belang dat de burgemeester zwaarder heeft mogen laten wegen dat het belang van [wederpartij] bij het kunnen beschikken over een paspoort om mogelijk familieleden in Irak en Iran te kunnen bezoeken.
Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de signalering van [wederpartij] niet evident onjuist is en dat hij aan zijn vergewisplicht zoals hiervoor in 10.1 overwogen, heeft voldaan.
Het betoog slaagt.
Conclusie
11. Het hoger beroep is gegrond. Zowel de tussenuitspraak als de einduitspraak van de rechtbank dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 30 april 2018 van de burgemeester alsnog ongegrond verklaren. Aan het besluit van 27 augustus 2019 is door vernietiging van de aangevallen uitspraak de grondslag komen te ontvallen, zodat het reeds daarom dient te worden vernietigd.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de tussenuitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 december 2018 in zaak nr. 18/3176 en de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 mei 2019 in zaak nr. 18/3176;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Montferland van 27 augustus 2019, kenmerk 19uit15105.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020
597.
BIJLAGE
Paspoortwet
Artikel 9
1. Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
Artikel 24
Weigering of vervallenverklaring kan geschieden op verzoek van Onze Minister die het aangaat, onderscheidenlijk een met de uitvoering van deze wet belaste autoriteit die het aangaat, indien:
a. (…);
b. het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokken persoon handelingen heeft verricht of zal verrichten met of met betrekking tot reisdocumenten die het vertrouwen in reisdocumenten hebben geschaad of zullen schaden dan wel opzettelijk een ander in de gelegenheid heeft gesteld of zal stellen om zulke handelingen te verrichten met of met betrekking tot een aan de betrokken persoon verstrekt reisdocument.
Artikel 25
1. De autoriteiten, bedoeld in de artikelen 18 tot en met 24, richten het verzoek tot weigering onderscheidenlijk vervallenverklaring onder vermelding van de bezwaren die tegen een persoon bestaan en de gronden die hebben geleid tot het vermoeden, bedoeld in de artikelen 18, 20 tot en met 23a en 24, aan Onze Minister, onderscheidenlijk de Gouverneur.
2. Indien deze gronden zijn vervallen, geeft de autoriteit die een verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft gedaan Onze Minister, onderscheidenlijk de Gouverneur, daarvan onverwijld kennis. De Gouverneur draagt zorg, dat de aan hem gedane mededeling dat de gronden zijn vervallen, onverwijld ter kennis komt van Onze Minister.
3. Onze Minister onderscheidenlijk de Gouverneur vermeldt, indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de voorwaarden van een van de artikelen 18 tot en met 24, de persoon op wie het verzoek betrekking heeft dan wel de persoon ten aanzien van wie bij hem, onderscheidenlijk de Gouverneur, gronden tot weigering of vervallenverklaring bestaan, in een door Onze Minister bij te houden register. In dat geval vermeldt dit register geen andere gegevens van de betrokken persoon dan die, bedoeld in artikel 3, vanwege welke autoriteit, krachtens welke bepaling van paragraaf 1 van dit hoofdstuk en om welke reden de betrokken persoon in het register is vermeld, alsmede de datum van vermelding in het register.
4. Onze Minister, onderscheidenlijk de Gouverneur, deelt de autoriteiten die bevoegd zijn een reisdocument te verstrekken dan wel in te houden, mede, aan welke personen die ingevolge het bepaalde in het derde lid in het register zijn vermeld, een reisdocument kan worden geweigerd, moet worden geweigerd, dan wel van wie het reisdocument moet worden ingehouden. De autoriteiten die bevoegd zijn een reisdocument te verstrekken dan wel in te houden, houden een administratie bij van de mededelingen die zij op grond van de vorige volzin ontvangen.
5. Onze Minister verwijdert onverwijld een vermelding als bedoeld in het derde lid uit het register, indien hij een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid heeft ontvangen of indien twee jaar nadat een verzoek als bedoeld in het eerste lid is gedaan een zodanige kennisgeving niet is ontvangen, dan wel zodra de gronden ten aanzien van de betrokken personen bij Onze Minister onderscheidenlijk de Gouverneur niet meer bestaan. Hij geeft daarvan terstond kennis aan de autoriteiten aan wie hij de mededeling als bedoeld in het vierde lid heeft gedaan. Deze autoriteiten verwijderen terstond nadat zij een kennisgeving als bedoeld in de vorige volzin hebben ontvangen de vermelding uit de administratie, bedoeld in het vierde lid.
Artikel 44
1. Bevoegd tot weigering of vervallenverklaring van reisdocumenten op de gronden genoemd in hoofdstuk III zijn de autoriteiten die ingevolge artikel 40 bevoegd zijn tot verstrekking daarvan.
2. Zodra een tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit een aanvraag in behandeling neemt betreffende een persoon ten aanzien van wie een mededeling als bedoeld in artikel 25, vierde lid, is gedaan, dan wel een ingevolge artikel 52 of 53 ingehouden reisdocument heeft ontvangen, overtuigt hij zich ervan of de gronden tot weigering of vervallenverklaring ten aanzien van betrokkene nog bestaan.
3. Op verzoek van de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit zendt Onze Minister onderscheidenlijk de Gouverneur aan deze de in het register opgenomen gegevens van de betrokkene toe.
4. Indien de gronden tot weigering of vervallenverklaring nog blijken te bestaan, deelt de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit de aanvrager respectievelijk de houder terstond doch in ieder geval binnen vier weken na de aanvraag onderscheidenlijk de inhouding mede dat hij voornemens is de verstrekking van het aangevraagde reisdocument te weigeren dan wel het ingehouden reisdocument vervallen te verklaren, tenzij de aanvrager respectievelijk de houder hem binnen twee weken verzoekt de beslissing gedurende acht weken aan te houden, ten einde met de autoriteit bij wie de gronden bestaan een zodanige overeenstemming te bereiken dat tot verstrekking van het aangevraagde reisdocument of teruggave van het ingehouden reisdocument dan wel verstrekking van een reisdocument, waarvan de geldigheidsduur onderscheidenlijk de territoriale geldigheid beperkter is dan de bij of krachtens de wet vastgestelde, kan worden overgegaan.
Artikel 45
1. Indien binnen de periode van acht weken, bedoeld in artikel 44, vierde lid, door de autoriteit bij wie de gronden tot weigering of vervallenverklaring bestaan aan de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit wordt medegedeeld, dat overeenstemming is bereikt met de aanvrager respectievelijk de houder, dan wel indien de gronden bij de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit zelf bestaan, door deze een dergelijke overeenstemming is bereikt, wordt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken overeenkomstig de bereikte overeenstemming het aangevraagde reisdocument verstrekt of het ingehouden reisdocument teruggegeven dan wel het reisdocument, waarvan de geldigheidsduur onderscheidenlijk de territoriale geldigheid beperkter is dan de bij of krachtens de wet vastgestelde, verstrekt.
2. Indien binnen de periode van acht weken, bedoeld in artikel 44, vierde lid, geen mededeling wordt gedaan als bedoeld in het eerste lid, dan wel de aanvrager respectievelijk de houder geen verzoek doet als bedoeld in artikel 44, vierde lid, gaat de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit tot weigering of vervallenverklaring over, tenzij hij van oordeel is dat de aanvrager respectievelijk de houder door deze beslissing onevenredig zou worden benadeeld. In dat geval verstrekt de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit na overleg met de autoriteit bij wie de gronden tot weigering of vervallenverklaring bestaan het aangevraagde reisdocument of geeft hij het ingehouden reisdocument terug dan wel verstrekt hij een reisdocument, waarvan de geldigheidsduur onderscheidenlijk de territoriale geldigheid beperkter is dan de bij of krachtens de wet vastgestelde.
3. De tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit doet van zijn beslissing, bedoeld in het tweede lid, onverwijld mededeling aan Onze Minister onderscheidenlijk de Gouverneur. Bij deze mededeling vermeldt hij het oordeel van de autoriteit bij wie de gronden tot weigering of vervallenverklaring bestaan. De Gouverneur draagt zorg dat de aan hem gedane mededeling ter kennis komt van Onze Minister. Onze Minister neemt deze mededeling op in het register, bedoeld in artikel 25, derde lid.
Artikel 46
1. De beschikking tot weigering of vervallenverklaring wordt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 45, tweede lid, gegeven. In de openbare lichamen, Aruba, Curaçao en Sint Maarten wordt de beschikking schriftelijk aan de aanvrager, onderscheidenlijk de houder bekendgemaakt.
2. Aan de Nederlander buiten het Koninkrijk die voornemens is zich naar het Koninkrijk te begeven en aan wie de verstrekking van een reisdocument moet worden geweigerd respectievelijk wiens ingehouden reisdocument moet worden vervallen verklaard op grond van de voorgaande bepalingen, kan een reisdocument worden verstrekt als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, met een zodanige tijdelijke en territoriale geldigheid als vereist is voor een rechtstreekse reis naar zijn land in het Koninkrijk. Voor de toepassing van de eerste volzin worden het Europese deel van Nederland en een openbaar lichaam als aparte landen beschouwd.
3. Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de vreemdelingen aan wie op grond van de artikelen 11 tot en met 15 een Nederlands reisdocument is verstrekt, voor zover zij nog beschikken over een geldige titel tot verblijf in een der landen van het Koninkrijk.